ECLI:NL:CRVB:2005:AU1903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5298 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.E.M.J. Hetharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van WAO-besluit met instandhouding van rechtsgevolgen

In deze zaak heeft appellante, die na een auto-ongeval met whiplashklachten uitviel, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WAO-uitkering. Appellante was sinds 11 juni 1997 arbeidsongeschikt verklaard met een mate van 80-100%. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de medische rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rapportages van de verzekeringsarts W.S. Vrijlandt en bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg doorslaggevende betekenis hebben. De Raad concludeert dat de medische informatie van het Sophia Revalidatie Centrum, die na de datum in geding is verkregen, niet relevant was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment. De Raad oordeelt dat appellante niet in staat is om volledig te werken, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Raad heeft de gedaagde partij, het Uwv, veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,- en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 116,- aan appellante vergoedt.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5298 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft H.W. Zandbergen, belastingadviseur te De Goorn, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 12 september 2003, onder reg.nr. AWB 03/703 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 januari 2004 is namens de gemachtigde van appellant een nader stuk in geding gebracht, waarop gedaagde heeft gereageerd bij brief van 4 maart 2004 met een rapportage.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 29 maart 2005 een nader commentaar met bijlagen van bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 juli 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door Zandbergen, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen A.M. Snijders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als verkoopster in een slagerij, is na een auto-ongeval uitgevallen met whiplashklachten. Per einde wachttijd heeft een beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) plaatsgevonden, waarna appellante met ingang van 11 juni 1997 een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts W.S. Vrijlandt op
18 juni 2002 appellante onderzocht en in zijn rapport aangegeven, dat appellante minimaal geacht wordt fysiek en psychisch niet te belastend werk te verrichten. Hij geeft daarbij beperkingen van de belastbaarheid van appellante aan ten aanzien van de werkdruk, concentratievermogen, nek en de rug, welke vervolgens door hem in een zogenoemde kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn vastgelegd. De nadien verkregen informatie van revalidatiearts A.D. Rambaran Mishre van Sophia Revalidatie Centrum te Den Haag is voor de verzekeringsarts geen aanleiding geweest deze FML te wijzigen. Arbeidsdeskundige M.A.W. Vrolijk heeft overeenkomstig deze FML functies geselecteerd en heeft het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 8,09%. Bij besluit van 26 juli 2002 is appellante meegedeeld dat met ingang van 26 september 2002 de arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd, dat appellante niet in staat is een inspanningsverplichting te leveren gedurende een werkdag van 8 uur en 5 dagen per week. Tevens wordt de beslissing prematuur geacht, omdat appellante nog in behandeling is bij voormeld Sophia Revalidatie Centrum en de medische informatie inzake deze behandeling niet is meegenomen door de verzekeringsarts.
Bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg heeft appellante op 8 oktober 2002 onderzocht en heeft op basis van de informatie uit de curatieve sector de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, die een somatoforme stoornis constateerde, onderschreven. Appellantes claim voor een urenbeperking is niet gehonoreerd. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts een lichte beperking aangenomen op het aspect zitten en is de FML dienovereenkomstig gewijzigd. Vervolgens is na arbeidskundige heroverweging een functie afgevallen, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 8 januari 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante dan ook ongegrond verklaard.
In beroep heeft de gemachtigde van appellante herhaald, dat appellante niet in staat is om volledig te werken. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellante de standpunten uit bezwaar en beroep herhaald en is medische informatie van het Sophia Revalidatie Centrum overgelegd.
De Raad overweegt als volgt.
Voor wat betreft het medische gedeelte kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de verzekeringsarts Vrijlandt en de bezwaarverzekeringsarts Versteeg. De Raad stelt hierbij vast dat revalidatiearts Rambaran Mishre persisterende pijnklachten en cognitieve stoornissen gediagnosticeerd heeft en dat bij het neurologisch onderzoek, slechts een verminderde vingertop/neusproef en een hypertone nekmusculatuur is waargenomen. Hiermee is naar het oordeel van de Raad in de FML in voldoende mate rekening gehouden. De in hoger beroep overgelegde medische informatie van het Sophia Revalidatie Centrum heeft de Raad niet tot een ander oordeel doen leiden, omdat deze betrekking heeft op een behandeling die pas een jaar na de datum in geding heeft plaats gevonden en niet is komen vast te staan dat de bevindingen daaruit ten tijde in geding reeds relevant waren. Appellantes grief dat zij niet in staat is om volledig te werken faalt derhalve.
Voor wat betreft het arbeidskundige gedeelte van de schatting stelt de Raad vast dat een deugdelijke toelichting en motivering waarom gedaagde de geselecteerde functies passend heeft geacht voor appellante, pas in hoger beroep is gegeven door de bezwaar-arbeidsdeskundige Hogeveen, voornoemd, in antwoord op een brief van de Raad van
3 februari 2005. De Raad overweegt hierbij, dat de rapportage van arbeidsdeskundige Vrolijk onvoldoende inzicht heeft geboden en onvoldoende mogelijkheid tot toetsing heeft verschaft van de arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting in het onderhavige geval berust. Naar het oordeel van de Raad zijn met de rapportage van Hogeveen de ogenschijnlijke overschrijdingen van de belastbaarheid in alle geselecteerde functies uiteindelijk voldoende en adequaat gemotiveerd. Vastgesteld kan worden dat appellante geschikt moet worden geacht voor de voor haar geselecteerde functies, waarmee de schatting op goede gronden berust.
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit voor 1 juli 2005 is genomen en dat in hoger beroep uiteindelijk de hiervoor gewenst geachte onderbouwing is gegeven. Gelet op
’s-Raads standpunt met betrekking tot het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) moet zulks tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kan worden gelaten.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de beslissing als aangegeven in rubriek III.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.288,- , te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
MH