ECLI:NL:CRVB:2005:AU1859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5659 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies op psychische gronden

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1980 een uitkering ontvangt vanwege arbeidsongeschiktheid. Appellant, die voorheen als chauffeur geldtransportwagen werkte, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege knie- en enkelklachten. In 2001 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant herzien van 80-100% naar 25-35%. Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen deze herziening, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant correct hadden ingeschat en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door gedaagde is aangenomen en dat de geselecteerde functies op psychische gronden niet geschikt zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant echter niet overtuigend geacht. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische belastbaarheid van appellant correct heeft beoordeeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien om het bestreden besluit van gedaagde te herzien. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om gedaagde te veroordelen in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor arbeidsongeschikte personen. De Raad heeft de conclusie getrokken dat de herziening van de WAO-uitkering van appellant terecht is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn, ondanks de psychische klachten die appellant heeft aangegeven.

Uitspraak

03/5659 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Gedaagde heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2003, nummer AWB 02/901 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg, en waar namens gedaagde, zoals tevoren was bericht, niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur geldtransportwagen. Op 5 september 1979 heeft appellant deze werkzaamheden moeten staken wegens knie- en enkelklachten (links). Gedaagde heeft appellant met ingang van 20 september 1980 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 5 september 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van 28 september 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is door gedaagde bij besluit van 7 maart 2002, verder: het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft appellant een rapport van 3 april 2003 van de revalidatiearts dr. R.M. van Mechelen met daarin opgenomen een rapport van de neuropsycholoog dr. E.J.T. Matser overgelegd.
Hierop heeft gedaagdes bezwaarverzekeringsarts A. Deitz gereageerd met de opmerking dat Van Mechelen van oordeel is dat appellant in fysiek opzicht minder beperkt is dan gedaagde heeft aangenomen en dat wat betreft de psychische belastbaarheid Van Mechelen zich conformeert aan Matser doch dat hetgeen Matser als beperkingen aangeeft, overeenkomt met de door de verzekeringsarts reeds in aanmerking genomen psychische beperkingen.
De rechtbank heeft hierover in de aangevallen uitspraak, waarin appellant "eiser" en gedaagde "verweerder" is genoemd, het volgende overwogen:
"De rechtbank onderschrijft de visie van de bezwaarverzekeringsarts: ook zij ziet in de conclusies van Matser geen aanleiding eiser op meer punten bij item 28 (psychische belastbaarheid) beperkt te achten dan reeds door de verzekeringsarts is gedaan. Het feit dat thans voor het eerst de diagnose "post contusioneel syndroom" wordt gesteld, maakt dit niet anders. Het kunnen geven van een bepaalde naam aan een ziekte of een gebrek of het stellen van een diagnose is immers niet beslissend. Van belang is of uit die diagnose beperkingen voortvloeien. Gelet op de hierboven aangehaalde conclusie van Matser betreffende de beperkingen die eiser heeft, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van eiser niet hebben overschat.
Met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen moet eiser naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de functies te verrichten die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor hem geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd en waarvan zich een overzicht onder de gedingstukken bevindt. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de hierboven bedoelde functies zou kunnen verdienen, met het inkomen dat hij had verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van circa 31%.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit de bij eiser op en na 28 september 2001 bestaande mate van arbeidsongeschiktheid met een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% juist heeft gewaardeerd.
Hetgeen van de zijde van eiser overigens naar voren is gebracht, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder bij de onderhavige schatting is uitgegaan van een onjuiste uitlooptermijn, aangezien noch verweerders beleid noch de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in gevallen als het onderhavige tot hantering van een langere uitlooptermijn nopen. Het is de rechtbank evenmin gebleken dat er sprake zou zijn van onvoldoende toegelichte markeringen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank het onderhavige beroep ongegrond zal verklaren."
In hoger beroep stelt appellant dat hij meer beperkt is dan gedaagde heeft aangenomen. De geselecteerde functies acht appellant op psychische gronden niet voor hem geschikt.
In hetgeen namens appellant is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Aan de eigen opvatting van appellant over zijn gezondheidtoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellants gemachtigde daaraan gehecht wil zien.
Wat betreft de psychische aspecten wijst de Raad erop dat gedaagde wat betreft aspect 28 van het Functie Informatiesysteem appellant heeft beperkt op de punten: werken onder tijdsdruk (28A), dwingend werktempo (28B), conflicterende functie-eisen (28D), conflicthantering (28E) en verantwoordelijkheid (28H). In geen van de geselecteerde functies komen op deze onderdelen markeringen voor.
Voorts is ook de Raad niet gebleken dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts Deitz dat met de door de verzekeringsarts gestelde beperkingen aan de door Matser gestelde beperkingen recht is gedaan, onjuist zou zijn. Er zijn in hoger beroep ook geen gegevens ingebracht op grond van waarvan twijfel zou kunnen rijzen aan de juistheid van dat oordeel.
Voor het overige oordeelt de Raad ook niet anders dan is gedaan in de aangevallen uitspraak; deze komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.