ECLI:NL:CRVB:2005:AU1818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/859 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • J.G. Treffers
  • H.G. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag WUBO-uitkering op basis van psychische klachten zonder nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een hernieuwde aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en voor een periodieke uitkering op basis van psychische klachten die hij toeschreef aan gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen nieuwe feiten had aangedragen die zijn eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Raad oordeelde dat het besluit van verweerster, genomen op 27 maart 1995, bindend was geworden omdat eiser daartegen geen bezwaar had gemaakt. De hernieuwde aanvraag werd gezien als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit, dat op basis van medisch advies was genomen. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid van verweerster om een eerder besluit te herzien discretionair van aard is, wat betekent dat de Raad het besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen.

De Raad concludeerde dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was en dat eiser geen nieuwe medische gegevens had gepresenteerd die de eerdere conclusies konden weerleggen. Het verzoek van eiser om nader medisch onderzoek werd afgewezen, en de Raad verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenvergoeding toegekend aan eiser.

Uitspraak

04/859 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 31 december 2003, kenmerk JZ/A70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 juli 2005. Daar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K.M. van Wijngaarden, advocaat te Rotterdam, en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, in 1939 geboren in het voormalige Nederlands-Indie, heeft in februari 1994 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft eiser gebaseerd op psychische klachten die hij in hoofdzaak toeschreef aan hetgeen hij in de zogenoemde Bersiap-periode heeft meegemaakt. Bij besluit van 27 maart 1995 heeft verweerster vastgesteld dat eiser tijdens de Bersiap-periode getroffen is door ongeregeld-heden als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e, van de Wet; verweerster heeft echter beslist dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van dat artikelonderdeel, aangezien op grond van medisch advies moet worden aangenomen dat eiser geen lichamelijk en/of psychisch letsel heeft ten gevolge van de beoordeelde oorlogsgebeurtenissen met blijvende invaliditeit als gevolg. Uit bedoeld medisch advies kwam naar voren dat eiser lijdt aan psychische klachten die geen verband houden met de in aanmerking te nemen oorlogsomstandigheden, maar duidelijk uit andere oorzaken dan die omstandigheden voorkomen. De geneeskundig adviseur van verweerster had de beschikking over informatie uit de behandelende sector van eiser, waaronder informatie van het psychiatrisch ziekenhuis Endegeest te Oegstgeest betreffende opnamen van eiser in 1983 en 1984.
Tegen het besluit van 27 maart 1995 heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Wel heeft eiser in juli 2002 bij verweerster een hernieuwde aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van een periodieke uitkering. Bij deze aanvraag gaf eiser aan - voor zover in dit geding van belang - psychische klachten te hebben die hij onverminderd toeschreef aan hetgeen hij tijdens de Bersiap-periode had meegemaakt.
Verweerster heeft deze aanvraag, overeenkomstig ingewonnen medisch advies, afgewezen bij besluit van 24 februari 2003 op de grond dat eiser niet ten gevolge van oorlogsgeweld blijvend invalide is.
Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In dit bezwaar heeft verweerster aanleiding gevonden eiser medisch te laten onderzoeken door de psychiater H.S.R. Witte. In zijn rapport van 14 december 2003 komt deze psychiater onder meer tot de conclusie dat er bij eiser geen sprake is van psychisch letsel dat verband houdt met de in aanmerking te nemen oorlogsomstandigheden van eiser.
Vervolgens heeft de geneeskundig adviseur van verweerster deze conclusie tot de zijne gemaakt. Verweerster heeft bij het thans bestreden besluit van 31 december 2003 haar besluit van 24 februari 2003 gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiser volhard in de stelling dat zijn psychische klachten wel in verband staan met het door hem ondergane oorlogsgeweld en dat hij ten gevolge van die klachten blijvend invalide is, zodat hij ten onrechte niet is erkend als burger-oorlogsslachtoffer en hem eveneens ten onrechte uitkering is onthouden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangezien eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen verweersters besluit van 27 maart 1995 is dit besluit, in de kern betrekking hebbende op de causaliteit van de psychische klachten van eiser, tussen partijen rechtens verbindend geworden. De hernieuwde aanvraag van eiser, waarin hij opnieuw zijn psychische klachten centraal heeft gesteld, heeft derhalve het karakter van een verzoek terug te komen van het besluit van 27 maart 1995, welk verzoek verweerster heeft afgewezen.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen.
Het bestreden besluit berust op het advies van de geneeskundig adviseur van verweerster die onder andere beschikte over het al genoemde rapport van de psychiater Witte. Op deze wijze heeft verweerster het verzoek van eiser zonder meer voldoende zorgvuldig voorbereid en ook genomen. Gezien de medische onderbouwing van het bestreden besluit moet de Raad tot het oordeel komen dat dit besluit de hem in dit geval toekomende beperkte toetsing als zojuist aangegeven, kan doorstaan. Eiser heeft ook geen medische gegevens naar voren gebracht die de medische gegevens waarover verweerster bij het nemen van het bestreden besluit heeft beschikt, weerspreken.
Het in beroep gedane verzoek van eiser hem aan een nader medisch onderzoek te doen onderwerpen, wijst de Raad met het oog op de hem toekomende beperkte toetsing en gegeven het vorenstaande, af.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiser.
Beslist wordt dan ook als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. H.G. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
3.08