03/1567 WAO + 03/2754 WAO
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 26 april 2001 heeft gedaagde aan appellante per 30 maart 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij het tweede besluit van die datum heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellante per 23 januari 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Het bezwaar van appellante tegen het herzieningsbesluit is bij besluit van 14 augustus 2002 gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 23 januari 2001 nader bepaald op 25-35%.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 21 februari 2003, geregistreerd onder nummer 02/1015 WAO, het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2002 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, zulks met bepalingen betreffende het griffierecht en de proceskosten.
Op bij aanvullend beroepschrift van 5 mei 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft mr. A. Staal, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, namens appellante hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Bij besluit van 19 mei 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 11 juni 2003 heeft de griffier van de Raad aan partijen bericht dat bij de behandeling van het geding onder nummer 03/1567 WAO tevens een oordeel wordt gegeven over het nadere besluit van 19 mei 2003, geregistreerd onder nummer 03/2754 WAO.
Bij schrijven van 20 juni 2003 heeft de gemachtigde van appellante te kennen gegeven dat appellante zich niet met het bestreden besluit kan verenigen en dat de gronden van het bezwaar en beroep als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
De gemachtigde van appellante heeft bij schrijven van 19 mei 2005 de gronden toegelicht en enkele stukken bijgevoegd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 3 juni 2005 waar appellante noch haar gemachtigde - met voorafgaand bericht - is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs, werkzaam bij het Uwv.
Appellante was laatstelijk voor 12 uur per week werkzaam als telefoniste/receptioniste totdat zij op 1 april 1999 uitviel wegens pijn aan nek, schouder, rug en hoofd. Appellante was al eerder met min of meer dezelfde klachten uitgevallen. In verband met haar aanvraag toen om een WAO-uitkering is zij op 6 januari 1998 gezien door de verzekeringsarts P. Kathmann die een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de beperkingen van appellante zijn weergegeven. Appellantes verzoek om een WAO-uitkering werd afgewezen.
Wegens haar nieuwe aanvraag om een uitkering krachtens de WAO is appellante op
30 oktober 2000 gezien door de verzekeringsarts P.J. Janssen. Nadat hij appellante had onderzocht, inlichtingen had ingewonnen bij de neuroloog dr. H.W.M. Anten en dossierstudie had verricht, heeft hij het op 6 januari 1998 opgestelde belastbaarheidspatroon onveranderd van toepassing geacht.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige H. Weelen op 22 november 2000 appellante een aantal functies voorgehouden, waarmee appellante in staat wordt geacht ongeveer 83% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidt ingaande 23 januari 2001 tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25%.
In de bezwaarprocedure is gedaagde gebleken dat een aantal van de geduide functies niet geschikt is. Op basis van de nog resterende functies van medisch registratieassistente (fb-code 3221), administratief medewerkster expeditie (fb-code 3912) en secretaresse/stenotypiste (fb-code 3213) is appellante per 23 januari 2001 nader ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat uit de motivering ervan niet gebleken is dat alle aanwezige medische stukken aan de besluitvorming ten grondslag hebben gelegen. Aan gedaagde is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
In het bestreden besluit handhaaft gedaagde de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%.
Appellante is tegen die uitspraak in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat zij door haar klachten niet in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen. De geduide functies komen overeen met de werkzaamheden die zij in haar eigen werk ook verrichtte en gebleken is dat ze daar niet meer toe in staat is.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt voorop dat bij het bestreden besluit gedaagde uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Nu appellante geen schadevergoeding heeft gevorderd en gesteld noch gebleken is dat appellante anderszins nog belang heeft bij beoordeling door de Raad van de uitspraak van de rechtbank, zal de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad is van oordeel dat de gedingstukken geen grondslag bieden voor de mening van appellante dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft de Raad uit de voorhanden zijnde gedingstukken kunnen afleiden dat gedaagde de belastbaarheid van appellante onjuist heeft beoordeeld. De Raad overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts appellante zelf lichamelijk heeft onderzocht, informatie heeft opgevraagd bij appellantes behandelend neuroloog Anten en bij zijn besluitvorming de zich in het dossier bevindende stukken heeft bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts K.L. Tetelepta-Tan heeft zich kunnen verenigen met de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts Janssen. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat appellante meer of anders beperkt is dan door gedaagde is aangenomen.
De Raad is voorts van oordeel dat gedaagde aan appellante voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden die vallen binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellante en die de conclusie rechtvaardigen dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht en op goede gronden is vastgesteld op 25-35%. De Raad overweegt hiertoe dat gedaagde met de rapportage van de verzekeringsarts Janssen van 6 november 2001 voldoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de geselecteerde functies, rekening houdend met de een of meer in de verwoordingen functiebelasting voorkomende asterisken, die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid is op het betreffende onderdeel, te verrichten.
De asterisken bij het onderdeel zitten in de functies medisch registratieassistente en secretaresse/stenotypiste leveren geen overschrijding van de belastbaarheid op nu het zitten in voldoende mate afgewisseld kan worden met staan en lopen. Er zijn ruim voldoende vertredingsmogelijkheden. De verzekeringsarts heeft voorts in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat ook het gebruik van de nek in dezelfde functies valt binnen de belastbaarheid van appellante. De gedwongen stand van het hoofd vindt niet plaats bij een rotatie van de halswervelkolom die meer is dan 45 graden. Beeldschermwerk kan in principe op een volledig ergonomisch verantwoorde wijze plaatsvinden, aangezien de beeldschermen op hoogte versteld kunnen worden. Ook buigen en torderen in de functie van secretaresse/stenotypiste levert geen overschrijding op omdat de frequentie aanzienlijk lager is dan die waartoe appellante in staat is. De frequentie compenseert op die manier het aantal te buigen graden. Ook het klimmen en klauteren in dezelfde functie valt naar het oordeel van de Raad binnen de belastbaarheid van appellante nu het een trapje van twee treden betreft dat eens per maand betreden dient te worden. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Tetelepta-Tan en de arbeidsdeskundige T.E.A. de Groot van 5 augustus 2002 blijkt dat ook de asterisk op het onderdeel tillen in de functie administratief medewerker expeditie geen overschrijding van de belastbaarheid met zich brengt omdat de frequentie van het tillen gecompenseerd wordt met het aantal te tillen kilo's en dat bovendien, nu het gaat om stapels papier, er ook gemakkelijk minder zware stapels getild kunnen worden.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep dat moet worden geacht te zijn ingesteld tegen het nader genomen besluit op bezwaar van 19 mei 2003 ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2005.