ECLI:NL:CRVB:2005:AU1574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de hoogte van het dagloon in WAO-schatting na hoger beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Goettsch, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2004. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaard. Appellant was in 1998 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, waarbij het dagloon was vastgesteld op f 153,84 (€ 69,81). In hoger beroep betwistte appellant de juistheid van deze vaststelling en voerde aan dat zijn werkelijke verdiensten bij zijn werkgevers ATS en CSU hoger waren dan in de stukken vermeld. Hij stelde dat gedaagde ten onrechte bepaalde bedragen die hij tijdens zijn vakantie ontving, niet had meegerekend en dat de wijziging van het dagloon niet correct was doorgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 juli 2005 behandeld, maar beide partijen waren niet verschenen. De Raad overwoog dat de grief van appellant met betrekking tot het loon bij CSU in feite geen geschil meer inhield. De Raad concludeerde dat de betalingen van de WAO-uitkering naar het vastgestelde dagloon correct waren en dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door mr. B.J. van der Net als voorzitter, bijgestaan door mr. M.C.M. van Laar en mr. drs. C.M. van Wechem. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2005. De Raad concludeerde dat gedaagde de vaststelling van het WAO-dagloon op juiste wijze had uitgevoerd, en dat de door appellant aangevoerde grieven niet tot een andere conclusie konden leiden.