ECLI:NL:CRVB:2005:AU1495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/662 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-uitkering en herziening dagloon voor douaneambtenaar met rugklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een douaneambtenaar die een WAO-uitkering ontving vanwege rugklachten. De appellant, die zijn werkzaamheden had gestaakt, had eerder een uitkering gekregen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Later werd deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 80 tot 100%. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de rechtbank Alkmaar, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard.

De centrale vraag in deze procedure was of de gedaagde terecht het dagloon van de appellant had vastgesteld op f 158,49 per dag, met ingang van 30 augustus 1999. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet had betwist dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen op 31 augustus 1998 en dat de mate van arbeidsongeschiktheid sindsdien 80 tot 100% was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het loon dat de appellant had genoten in het refertejaar, dat wil zeggen het jaar voorafgaand aan de toename van zijn arbeidsongeschiktheid, bepalend was voor de hoogte van het dagloon.

De Raad heeft ook overwogen dat de appellant niet had aangetoond dat hij inkomsten had uit een dienstbetrekking bij een andere werkgever, die hij had genoemd, en dat deze inkomsten niet konden worden betrokken bij de vaststelling van het dagloon. Bovendien heeft de Raad geoordeeld dat er geen grond was voor schadevergoeding, omdat er geen sprake was van een gegrond hoger beroep. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

04/662 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
19 december 2003 met kenmerk 02/1193.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 februari 2004 heeft appellant gereageerd op het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op
30 september 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 juni 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F.E. de Neef, advocaat te Amsterdam. Gedaagde heeft zich, met schriftelijk bericht vooraf, niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde gegevens.
Appellant is werkzaam geweest als douaneambtenaar, welke werkzaamheden hij heeft gestaakt wegens rugklachten. In verband hiermee heeft gedaagde hem bij besluit van 3 augustus 1989 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Naar aanleiding van een aanvraag voortzetting WAO-uitkering heeft gedaagde appellant met ingang van 31 augustus 1998 toegenomen arbeidsongeschikt geacht en hem bij besluit van 20 september 2000 met ingang 30 augustus 1999 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De hoogte van de uitkering is f 2.234,43 bruto per maand.
Dit besluit is herroepen bij besluit van 24 juli 2001, waarbij opnieuw met ingang van 30 augustus 1999 een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, onder de toevoeging dat eventuele inkomsten vanuit het GAK-verzekerde dienstverband, voorzover dit feitelijk heeft bestaan, zullen worden gekort op de WAO-uitkering, zodra aangetoond is dat deze verdiensten ook werkelijk hebben bestaan. Het dagloon bedraagt afgerond
f 158,50.
Bij besluit van 16 augustus 2002 is appellants verzoek om herziening van het dagloon afgewezen.
De door appellant tegen de vorenvermelde besluiten ingediende bezwaren zijn bij besluit van 12 september 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
Het onderhavige geding spitst zich toe op de vraag of gedaagde terecht en op goede gronden het (vervolg)dagloon van appellant per 30 augustus 1999 heeft vastgesteld op f 158,49.
Appellant heeft tegen die vaststelling in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn dienstbetrekking vanaf 1 augustus 1999 bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats], waaruit hij eind augustus 1999 is uitgevallen.
De Raad stelt met de rechtbank vast dat appellant niet de datum van toeneming van zijn arbeidsongeschiktheid,
31 augustus 1998, en de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf die datum, 80 tot 100%, heeft bestreden, zodat de rechtbank bij haar beoordeling terecht van deze gegevens is uitgegaan.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat uit artikel 3 in samenhang met artikel 16 van de Dagloonregelen WAO volgt dat het loon, genoten in het zogeheten refertejaar, dat wil zeggen het jaar voorafgaand aan de toeneming van appellants arbeidsongeschiktheid, bepalend is voor de hoogte van een eventueel nieuw vast te stellen dagloon. Dit betekent dat het loon dat appellant vanaf 1 augustus 1999 zou hebben ontvangen uit zijn dienstbetrekking bij [naam werkgever], wat er overigens van het bestaan van deze dienstbetrekking zij, niet is genoten in het refertejaar, de periode van
31 augustus 1997 tot 31 augustus 1998, en dus niet bij de vaststelling van het dagloon kan worden betrokken.
Voorzover appellant in hoger beroep heeft aangevoerd dat gedaagde nalatig is geweest bij de behandeling van zijn melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid en hij gedaagde aansprakelijk houdt voor de daaruit ontstane schade, overweegt de Raad dat artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht geen ruimte biedt voor een veroordeling tot schadevergoeding, nu er geen sprake is van een gegrond (hoger) beroep. De Raad onderschrijft overigens het standpunt van gedaagde dat de ontstane vertraging grotendeels aan appellant te wijten is. Voorzover appellant heeft beoogd om een verzoek om schadevergoeding te doen, dient dit verzoek te worden afgewezen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) J.P. Mulder.