ECLI:NL:CRVB:2005:AU1439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/704 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitstel van betaling voor correctienota's aan horeca-onderneming na fraudeonderzoek

In deze zaak heeft appellante, een horeca-onderneming, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had correctienota's opgelegd aan appellante naar aanleiding van een fraudeonderzoek dat door de Belastingdienst was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om uitstel van betaling voor deze correctienota's te verlenen.

Appellante voerde aan dat de hoorzitting niet op de juiste wijze was verlopen, omdat het Uwv zich tijdens het telefonisch horen had beperkt tot het aanhoren van de bezwaren zonder een standpunt in te nemen. Appellante meende dat zij op basis van dit stilzwijgen mocht vertrouwen dat haar bezwaren serieus genomen zouden worden. Daarnaast stelde appellante dat de rechtbank ten onrechte het verweerschrift van het Uwv had betrokken in haar oordeel, en dat de rechtbank de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens onterecht had afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaren van appellante ongegrond waren. De Raad benadrukte dat het beroep op de uitspraak van het Europese Hof niet relevant was voor de weigering van uitstel van betaling, aangezien het in deze zaak ging om premienota's en niet om boetenota's. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten te vergoeden zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van een correcte procedure tijdens hoorzittingen, evenals de noodzaak voor appellanten om duidelijk te maken wat zij van het bestuursorgaan verwachten tijdens dergelijke procedures.

Uitspraak

04/704 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. R.W.J. Kerckhoffs hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, kenmerk 03/882, van 22 december 2003 (hierna: de aangevallen uitspraak). In die uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van gedaagde van 23 juni 2003 - hierna: het bestreden besluit -.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 mei 2005 zijn namens appellante nadere stukken in het geding gebracht.
De gedingen zijn - gevoegd met de zaken 04/376 CSV, 04/386 CSV en 04/664 CSV - behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 2 juni 2005, waar namens appellante is verschenen mr. M. Kaaij, kantoorgenoot van mr. Kerckhoffs, en waar het Uwv zich, na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen, heeft doen vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante heeft als activiteit exploitatie en beheer van alsmede handel in horeca- en handelsondernemingen. Gedaagde heeft bij appellante een gerichte controle uitgevoerd naar aanleiding van door de Belastingdienst vastgestelde fraude. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, neergelegd in een looncontrolerapport, is gedaagde overgegaan tot het opleggen van correctienota’s aan appellante betreffende de jaren 1996 tot en met 1999.
Appellante heeft verzocht om uitstel van betaling voor deze nota’s gedurende de beroepszaak, welk verzoek door gedaagde bij het bestreden besluit is afgewezen.
De beroepszaak omtrent de nota’s als zodanig is nog bij de rechtbank aanhangig.
In de thans aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde terecht heeft geweigerd uitstel van betaling te verlenen met betrekking tot de correctienota’s over de premiejaren in geding.
Als grieven tegen deze uitspraak voert appellante aan dat er niet op de juiste wijze als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een hoorzitting heeft plaatsgevonden, nu gedaagde zich tijdens het telefonisch horen heeft beperkt tot het enkel aanhoren van de bezwaren, zonder tot een (voorlopig) standpunt te komen. Aan dit stilzwijgen tijdens het horen meent appellante terecht het vertrouwen te hebben mogen ontlenen dat aan haar bezwaren tegemoet zou worden gekomen. Ook stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte het door gedaagde in zijn verweerschrift aangevoerde heeft betrokken in haar oordeel, nu hetgeen in genoemd verweerschrift is gesteld niet kan dienen om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Als laatste grief voert appellante aan dat de rechtbank het beroep op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 juli 2002 (BNB 2003/2) ten onrechte en op onjuiste gronden heeft afgewezen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt voorop dat in deze zaak aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden de bezwaren tegen het besluit tot weigering van uitstel van betaling van aan appellante opgelegde correctienota’s betreffende de jaren 1996 tot en met 1999 ongegrond heeft verklaard.
De Raad kan appellante niet volgen in haar grief omtrent de wijze waarop het horen heeft plaatsgevonden. Het horen heeft telefonisch plaatsgevonden op verzoek van appellante. Blijkens het verslag ervan is de gemachtigde van appellante de mogelijkheid geboden de vooraf reeds door deze gemachtigde aan gedaagde toegezonden stukken nader toe te lichten, van welke mogelijkheid de gemachtigde ook gebruik heeft gemaakt. Ook heeft de gemachtigde aan het eind verklaard voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld de bezwaren toe te lichten. Indien de gemachtigde nadere informatie van gedaagde had willen verkrijgen, had het op haar weg gelegen daar naar te vragen. Uit het feit dat namens gedaagde geen nadere vragen zijn gesteld dan wel nadere mededelingen zijn gedaan tijdens het horen kan niet het vertrouwen worden ontleend dat aan de bezwaren tegemoet zal worden gekomen.
Daarbij overweegt de Raad overigens ook nog dat het bestuursorgaan tijdens het horen niet gehouden is inzicht te verschaffen in de uitkomst van de bezwaarprocedure, daar deze uitkomst juist mede kan afhangen van het tijdens het horen gestelde.
Het beroep op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 juli 2002 kan naar het oordeel van de Raad niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, dan wel het bestreden besluit. Genoemde uitspraak van het Hof ziet op de invordering van opgelegde (fiscale) boetes, terwijl het geding in deze zich slechts toespitst op de weigering tot het verlenen van uitstel tot betalen van premienota’s en er geen boetenota’s bij deze zaak betrokken zijn.
De grief dat de rechtbank het in het verweerschrift gestelde niet in haar oordeel had mogen betrekken kan de Raad evenmin volgen. Dit alleen al, omdat naar het oordeel van de Raad in het verweerschrift door gedaagde een nadere toelichting is gegeven op het bestreden besluit en is gereageerd op het in het beroepschrift namens appellante gestelde, maar er geen sprake is van herstellen van gebreken in het bestreden besluit.
Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding het besluit tot weigering van uitstel van betaling voor de correctienota’s betreffende de jaren 1996 tot en met 1999 voor onjuist te houden.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) J.P. Mulder.