ECLI:NL:CRVB:2005:AU1308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- J.P. Mulder
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en gezagsverhouding in sociale verzekeringswetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. C.G. Dijkstra, hebben hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die hen in een verzekeringsplichtige arbeidsrelatie plaatsten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, maar de Centrale Raad kwam tot een andere conclusie.
De Raad heeft vastgesteld dat er weliswaar een loonbetalingsverplichting bestond van appellante aan appellant, maar dat er geen gezagsverhouding was. De Raad oordeelde dat appellant zijn werkzaamheden geheel naar eigen inzicht kon verrichten, wat niet duidt op een gezagsverhouding. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de werkzaamheden van appellant een essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering van appellante vormden, terwijl de Raad van mening was dat de verkoop van zilveruien niet noodzakelijkerwijs als zodanig kon worden gekwalificeerd.
De Centrale Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en de besluiten van 3 november 2003 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vernietigd. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 1.288,--, en is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht aan de appellanten vergoedt.