ECLI:NL:CRVB:2005:AU1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4380 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift inzake termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2005 uitspraak gedaan over een verzet dat was ingediend door de opposant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De opposant had een beroepschrift ingediend tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, maar dit beroepschrift was na afloop van de beroepstermijn ontvangen. De Raad overwoog dat de beroepstermijn op 16 juni 2004 begon en eindigde op 27 juli 2004. Het beroepschrift was pas op 12 augustus 2004 ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.

Tijdens de zitting van 7 juli 2005 heeft de gemachtigde van de opposant, mr. P.J. Signer, aangevoerd dat het beroepschrift tijdig was verzonden en dat zijn secretaresse dit onder ede kon bevestigen. Daarnaast heeft hij gewezen op persoonlijke problemen en de grote belangen die voor zijn cliënt op het spel stonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gemachtigde niet kon aantonen dat het beroepschrift tijdig was verzonden. Volgens de vaste jurisprudentie zijn de gevolgen van het niet-aangetekend verzenden van poststukken voor rekening van de afzender.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van 2 december 2004 bleef in stand. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

04/4380 AW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 2 december 2004 heeft de Raad het hoger beroep dat door
mr. P.J. Signer, advocaat te Almere, namens opposant is ingesteld tegen een ten aanzien van opposant gegeven uitspraak van de rechtbank Zwolle van 15 juni 2004, nummer AWB 02/1179, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig bij de Raad is ingediend.
Tegen deze uitspraak is namens opposant een verzetschrift ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 7 juli 2005, waar namens opposant is verschenen mr. Signer voornoemd, en waar geopposeerde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De aangevallen uitspraak is op 15 juni 2004 aan partijen verzonden. De beroepstermijn ving dus aan op 16 juni 2004 en liep tot en met 27 juli 2004. Eerst op 12 augustus 2004 is per faxbericht ter griffie van de Raad een beroepschrift, gedateerd 14 juli 2004, onder toevoeging van een begeleidend schrijven ontvangen.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn bij de Raad is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In verzet en ter zitting heeft de gemachtigde van opposant (wederom) aangevoerd dat hij het beroepschrift binnen de beroepstermijn heeft ingediend en dat zijn secretaresse onder ede een verklaring kan afleggen omtrent de verzending. De gemachtigde van opposant heeft tevens nog gewezen op zijn privé-problemen en de grote belangen die voor hem op het spel staan.
De Raad overweegt dat de gemachtigde van opposant ook in verzet niet heeft kunnen aantonen dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Volgens vaste jurisprudentie dienen de gevolgen van het niet-aangetekend of het zonder bericht van ontvangst verzenden van een poststuk in het algemeen voor rekening van de afzender te komen. De Raad ziet in de door de gemachtigde aangevoerde privé-problemen en het klemmende beroep op het grote belang van de zaak geen aanleiding te oordelen dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzet niet kan slagen en dat de uitspraak van de Raad van 2 december 2004, waartegen verzet is gedaan, in stand blijft.
Het verzet moet derhalve ongegrond worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
15.08