ECLI:NL:CRVB:2005:AU1233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2930 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functiebeschrijving en indeling van ambtenaar binnen de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant was werkzaam bij de Economische Controledienst (ECD) van het ministerie van Economische Zaken en is met behoud van zijn dienstverband overgegaan naar de Belastingdienst. De Staatssecretaris van Financiën had appellant met ingang van 1 juli 2001 ingedeeld in groepsfunctie E volgens het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB). Appellant was het niet eens met deze indeling en stelde dat de peildatum onjuist was en dat hij met terugwerkende kracht in groepsfunctie F benoemd diende te worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de in het primaire besluit gehanteerde peildatum van 1 juli 2001 ten onrechte heeft gehandhaafd, aangezien partijen het erover eens waren dat 1 september 2000 als peildatum moest worden gehanteerd. De Raad oordeelt dat voor de indeling van appellant in een groepsfunctie een adequate beschrijving van de werkzaamheden op de peildatum vereist is. De Staatssecretaris heeft erkend dat dit vereiste niet is nageleefd, omdat er geen deugdelijke functiebeschrijving is gemaakt. De Raad concludeert dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd moeten worden, en dat de Staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad.

Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 40,02 bedragen, en dient het griffierecht van € 321,- aan appellant te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 augustus 2005.

Uitspraak

04/2930 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij (aanvullend) beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 mei 2004, nr. AWB 03/1300 AW GIF, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Desgevraagd heeft gedaagde een tweetal rapporten overgelegd, waarna appellant bij brief (met bijlage) van 4 juni 2005 nog een aantal opmerkingen heeft gemaakt.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Frijlink, werkzaam bij de Belastingdienst.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam bij de Economische Controledienst (ECD) van het ministerie van Economische Zaken. Met ingang van 1 september 1999 is de Minister van Financiën belast met de zorg voor de ECD met het oog op het onderbrengen van die dienst bij de Belastingdienst. Met ingang van genoemde datum is appellant met behoud van het karakter van zijn dienstverband overgegaan naar de Belastingdienst.
1.2. Bij primair besluit van gedaagde van 5 juli 2001 is appellant met ingang van 1 juli 2001 ingedeeld in groepsfunctie E in de zin van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB). Na bezwaar is die indeling gehandhaafd bij het bestreden besluit van 12 augustus 2003.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep in het bijzonder aangevoerd dat gedaagde een onjuiste peildatum heeft gehanteerd en is uitgegaan van een onjuist beeld van de werkzaamheden. Hij heeft gevraagd hem met terugwerkende kracht te benoemen in groepsfunctie F.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Gedaagde beoogt met het bestreden besluit uitvoering te geven aan de in het Convenant betreffende de overgang van de ECD vastgelegde verplichting de (functie van de) medewerker van de ECD na de overgang naar de Belastingdienst in te passen in het functiegebouw van de Belastingdienst, neergelegd in het RPVB.
4.2. Blijkens het - op dit onderdeel niet betwiste - verslag van de hoorzitting in het kader van het bezwaar tegen het primaire besluit zijn partijen het erover eens 1 september 2000 als peildatum te hanteren voor de beoordeling van de werkzaamheden. De Raad is daarom van oordeel dat gedaagde de in het primaire besluit gehanteerde datum van 1 juli 2001 in het bestreden besluit ten onrechte heeft gehandhaafd.
4.3. Voor de indeling van (de functie van) appellant in een groepsfunctie in de zin van het RPVB is de aanwezigheid vereist van een adequate beschrijving van het op de peildatum door appellant verrichte samenstel van werkzaamheden. Gedaagde heeft in het bestreden besluit dit vereiste van een deugdelijke functiebeschrijving met zoveel woorden erkend. Hij heeft echter niet daarnaar gehandeld nu hij, afgezien reeds van de onjuiste peildatum, niet een op de indeling gerichte beschrijving van de werkzaamheden heeft gemaakt. Hij heeft volstaan met een poging tot reparatie van dit aan het primaire besluit klevende gebrek, maar is niet verder gekomen dan het vermelden van enkele algemeenheden en een reactie op door appellant gegeven voorbeelden. Dit is met het oog op de controleerbaarheid van de juistheid van de indelingsbeslissing door de belanghebbende en met het oog op de toetsing daarvan door de rechter, onvoldoende.
5. De Raad komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Gedaagde moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen. De Raad gaat ervan uit dat gedaagde dit met voortvarendheid zal doen.
De Raad merkt tot slot op dat gedaagde hierbij buiten beschouwing kan laten de kwestie van de kennelijke misslag, waarover de rechtbank een juist oordeel heeft gegeven.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 5,12 aan reiskosten en in hoger beroep tot een bedrag van
€ 34,90 aan reiskosten, in totaal dus tot een bedrag van € 40,02.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 40,02, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 321,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr. A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) J.P. Grauss.
HD
18.07