ECLI:NL:CRVB:2005:AU1052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/178 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsingsonderzoek bij ontslag wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekten/gebreken

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het besluit tot ontslag van gedaagde werd vernietigd. Gedaagde, die sinds 11 augustus 1999 arbeidsongeschikt was door spanningsklachten, had ontslag gekregen op basis van artikel 8:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Bodegraven. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat er een zorgvuldige herplaatsingsonderzoek had plaatsgevonden, wat noodzakelijk is, zelfs in gevallen van volledige arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep stelde de Raad voor de Rechtspraak vast dat gedaagde niet in staat was om terug te keren naar zijn functie binnen de gemeente en dat de gemeente voldoende had gedaan om aan de herplaatsingsverplichting te voldoen. De Raad oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de gemeente niet actief naar een andere functie had hoeven zoeken, omdat de kans op werkhervatting binnen de gemeentelijke dienst illusoir was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de gemeente slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven.

De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de bevoegdheid van de gemeente om het ontslag te verlenen, ondanks de lange wachttijd voor de beslissing op bezwaar. De Raad oordeelde dat gedaagde niet was benadeeld door deze vertraging en dat de klachten van gedaagde, die verband hielden met de werkomstandigheden, niet afdoen aan de rechtmatigheid van het ontslag. De uitspraak werd gedaan op 4 augustus 2005.

Uitspraak

04/178 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 november 2003, nr. AWB 03/1472 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 30 juni 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. J.W.C. van Kleef, werkzaam bij Van Kleef & Partners, en R. Peters, werkzaam bij de gemeente Bodegraven. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Poiesz, advocaat te Gouda.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Gedaagde was werkzaam bij de gemeente Bodegraven, laatstelijk als [naam functie] [naam afdeling]. Hij is op 11 augustus 1999 uitgevallen met spannings-klachten. Reïntegratiepogingen zijn mislukt. Nadat in een functieongeschikt- heidsadvies was vastgesteld dat gedaagde voor zijn eigen functie op de voorgenomen ontslagdatum 2 jaar arbeidsongeschikt was wegens ziekte en herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van 6 maanden na die datum te verwachten was, heeft appellant gedaagde ontslag verleend op grond van artikel 8:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Bodegraven (hierna: de Regeling). Ingangsdatum van het ontslag is bij besluit op bezwaar van 25 februari 2003 bepaald op 2 oktober 2001.
2. De rechtbank heeft het besluit tot handhaving van het ontslag èn het primaire besluit tot ontslagverlening vernietigd bij de aangevallen uitspraak, omdat - kort gezegd - appellant op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een zorg-vuldig herplaatsingsonderzoek binnen zijn gezagsbereik. Daarbij heeft de rechtbank er nog op gewezen dat ook in geval van volledige arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering zodanig onderzoek volgens vaste jurisprudentie niet achterwege mag blijven.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zodanig onderzoek wel degelijk is uitgevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat gedaagde is uitgevallen met spanningsklachten die in verband stonden met de werkomstandig- heden. Niet in geschil is dat gedaagde daardoor arbeidsongeschikt was voor zijn eigen functie. Uit de in overleg met gedaagde opgestelde reïntegratieplannen blijkt dat werk gezocht werd buiten de gemeente Bodegraven, omdat gedaagde angstklachten ondervond bij het betreden van het gemeentehuis. Nadat appellant aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat gedaagdes klachten waren terug te voeren tot samenwerkingsproblemen met één persoon, werd na het vertrek van die persoon bij de gemeentelijke dienst duidelijk dat gedaagdes problemen meerom-vattend waren; gedaagde was immers ook toen niet in staat terug te keren op de afdeling. Gedaagde heeft dit onderkend. Niet alleen heeft hij de bedrijfsarts laten weten niet meer over de drempel van het gemeentehuis te kunnen, hij is ook - vanaf december 2000 - op eigen initiatief op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden gaan verrichten bij de gemeente Gouda. Hij heeft dit volgehouden tot medio 2001. Op 15 juni 2001 is een nieuwe ziekteperiode van gedaagde aangevangen. Appellant heeft aangegeven dat om die reden met gedaagde niet nader gesproken is over het mogelijk vervullen van één van de nieuwe functies die per mei 2001 aan de formatie van de gemeente Bodegraven werden toegevoegd.
4.2. De Raad is op grond van het vorenstaande van oordeel dat in dit geval, waar uit de omstandigheden kon worden afgeleid dat gedaagde niet gericht was op het verrichten van werkzaamheden binnen de gemeentelijk dienst en daartoe ook niet in staat bleek, appellant voldoende invulling heeft gegeven aan de ingevolge het bepaalde in artikel 8:5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling op hem rustende herplaatsingsinpanning. Hoewel de Raad het oordeel van de rechtbank onderschrijft, dat volledige arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een bestuursorgaan in beginsel niet ontheft van de verplichting een herplaatsingsonderzoek in te stellen, moet in dit geval worden vastgesteld dat na de hernieuwde ziekte-uitval in juni 2001 ieder uitzicht op werkhervatting binnen de gemeentelijke dienst illusoir was. Dat appellant niet actief naar een andere functie heeft gezocht gedurende de periode dat gedaagde werkzaam was bij de gemeente Gouda, kan voorts worden gebillijkt. Appellant kon immers, net als gedaagde overigens, de verwachting koesteren dat die werkhervatting zou slagen. Anders dan gedaagde ter zitting heeft aangegeven kan de Raad in het dossier geen aanknopingspunten vinden voor de stelling dat gedaagde zich steeds beschikbaar heeft gehouden voor werkzaamheden in gemeentelijke dienst. Uit de stukken rijst geen ander beeld op dan dat is gekoerst op werkhervatting buiten de gemeente.
4.3. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Omdat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft zal de Raad niet terugwijzen, maar ter finale beslechting van dit geschil zelf de zaak afdoen.
4.4. Gedaagde heeft tegen het bestreden besluit ingebracht dat appellant te lang heeft gewacht met het nemen van een beslissing op bezwaar, dat het ontslag onevenredig is, dat zijn klachten terug zijn te voeren op de werkomstandigheden en dat het herplaatsingsonderzoek onvoldoende is geweest. Met gedaagde kan worden geconstateerd dat appellant ruim de tijd heeft genomen om op het bezwaarschrift te beslissen. Dat brengt evenwel niet met zich mee dat appellant daartoe niet meer bevoegd was. Niet gebleken is dat gedaagde door het uitblijven van de beslissing op bezwaar is benadeeld. Ook overigens heeft gedaagde niet aannemelijk gemaakt dat hij door het ontslag onevenredig in zijn belangen is geschaad. Dat gedaagdes klachten (mede) verband hielden met de werkomstandigheden wordt niet betwist - er was sprake van verstoorde verhoudingen -, maar dit kan naar het oordeel van de Raad niet afdoen aan de bevoegdheid van appellant tot de onderhavige ontslagverlening. Hiervoor heeft de Raad reeds overwogen dat en waarom hij de herplaatsingsinspanningen van appellant als voldoende aanmerkt.
4.5. Dit betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep dan ook ongegrond worden verklaard.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
Q.