ECLI:NL:CRVB:2005:AU1036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4083 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot ontslag op grond van ongeschiktheid anders dan door ziekte of gebrek

In deze zaak gaat het om de vraag of het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn bevoegd was om appellant op grond van ongeschiktheid anders dan door ziekte of gebrek te ontslaan. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 juni 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. drs. M.P. Korevaar en J. Wiegel.

De Raad overweegt dat de rechtbank in haar uitspraak had vastgesteld dat appellant ten tijde van het ontslag niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten vanwege ziekte. Appellant had aangevoerd dat er medische oorzaken waren voor zijn arbeidsongeschiktheid en dat de bedrijfsarts dit bevestigde. Gedaagde had echter betoogd dat appellant niet bereid was een functie te aanvaarden en dat hij zich niet meer op de minnelijke regeling kon beroepen.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat gedaagde niet bevoegd was om appellant op grond van ongeschiktheid anders dan door ziekte of gebrek te ontslaan. De Raad vernietigt het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en oordeelt dat gedaagde in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 966,-, en de gemeente Baarn moet het griffierecht van appellant vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van medische oordelen in ontslagzaken en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met de redenen voor ontslag, vooral wanneer ziekte of arbeidsongeschiktheid in het spel is.

Uitspraak

03/4083 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 juli 2003, nr. SBR 02/1118, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellant is nog een nader stuk ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 30 juni 2005, waar appellant zoals tevoren was gemeld niet is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.P. Korevaar, verbonden aan CAPRA, en J. Wiegel, werkzaam bij de gemeente Baarn.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant is per 18 oktober 1999 wegens problemen met zijn leidinggevende, vanuit zijn functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling], voor de duur van maximaal een jaar overgeplaatst naar de functie van [naam functie] in algemene dienst. In februari 2000 is een minnelijke regeling tot stand gekomen met betrekking tot een bemiddeling/outplacementprocedure voor de duur van een jaar met ingang van 1 maart 2000. Met ingang van
18 september 2000 heeft appellant zich ziek gemeld. Na correspondentie met de bedrijfsarts is gedaagde tot de conclusie gekomen dat appellant situatief arbeidsongeschikt is, omdat hij vanwege de door hem ervaren verstoorde arbeids- verhouding ongeschikt is voor het vervullen van elke functie binnen de gemeente Baarn, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Op deze grond heeft gedaagde appellant bij besluit van 10 januari 2002, met toepassing van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst van de sector gemeenten (CAR/UWO), met ingang van 1 februari 2002 ontslag verleend. Dit ontslag is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van gedaagde van
23 april 2002.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep naar voren gebracht dat er ten tijde van het ontslag wel medische oorzaken waren voor zijn arbeidsongeschiktheid en dat de rapporten van de bedrijfsarts dit ook bevestigen. Voorts is bestreden dat appellant geen enkele functie meer zou kunnen vervullen binnen de gemeente Baarn en was gedaagde naar de mening van appellant op grond van de minnelijke regeling gehouden actief te bemiddelen naar een functie binnen of buiten de gemeente Baarn.
4. Van de zijde van gedaagde is aangevoerd dat ten tijde hier in geding blijkens het uiteindelijk door de bedrijfsarts ingenomen standpunt en de weigering door USZO om aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, bij appellant geen sprake was van ziekte of gebrek. Voorts is aangevoerd dat appellant toen ook niet bereid was een functie bij de gemeente Baarn te aanvaarden en voorts dat appellant zich niet meer op de minnelijke regeling kan beroepen omdat hij daar zelf inbreuk op heeft gemaakt.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Op grond van de rapporten van de bedrijfsarts over de periode mei tot en met september 2001 komt de Raad tot de conclusie dat appellant ten tijde van het ontslag niet in staat was zijn eigen en andere werkzaamheden bij de gemeente Baarn te verrichten ten gevolge van ziekte. Uit eerdere uitspraken van de Raad, onder meer die van 28 juni 1988,
TAR 1988, 170, volgt dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek van doorslaggevende betekenis is dan wel kan zijn of een hervatting tot schade van de gezondheid van de betrokken ambtenaar zal strekken. De bedrijfsarts heeft gedaagde meermalen meegedeeld dat werkhervatting door appellant bij de gemeente Baarn op grond van medische klachten onmogelijk was en tevens dat er bij hervatting een zeer reële kans op reactivering van zijn ziekte bestond. Wel achtte de bedrijfsarts het mogelijk dat appellant na oplossing van het conflict, bijvoorbeeld door het plaatsen in een functie buiten de gemeentelijke organisatie of anderszins, zou reageren met een snelle verbetering van zijn gezondheid, zodat arbeidsgeschiktheid voor die nieuwe functie zou ontstaan. Dat de bedrijfsarts in zijn brief van 19 september 2001 desgevraagd heeft meegedeeld dat de medische klachten van appellant het rechtstreeks gevolg zijn van de verstoorde arbeidsverhouding en niet voortvloeien uit een eerder aanwezige en op zichzelf staande ziekte of gebrek, kan niet afdoen aan de eerdere conclusie dat ten tijde van het ontslag sprake was van ziekte.
De oorzaak daarvan is, anders dan gedaagde meent, niet van doorslaggevende betekenis.
5.2. De weigering om aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen kan evenmin tot een andere conclusie leiden, nu die beslissing niet inhield dat appellant arbeidsgeschikt was voor werkzaamheden bij de gemeente Baarn.
5.3. Gezien hetgeen onder 5.1. en 5.2. is overwogen treft het hoger beroep van appellant doel en was gedaagde niet bevoegd appellant op grond van ongeschiktheid anders dan door ziekte of gebrek ontslag te verlenen. Het bestreden besluit komt dus voor vernietiging in aanmerking, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft eveneens kleeft aan het besluit van 10 januari 2002 en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar hersteld kan worden, zal de Raad ook dat besluit vernietigen.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Vernietigt het primaire besluit van gedaagde van 10 januari 2002;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door de gemeente Baarn;
Bepaalt dat de gemeente Baarn aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 284,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
Q