[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
O.V.M. Unive Zorg Verzekeringen u.a., gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant is op de daartoe bij het hoger beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 maart 2003, reg. nr. ZFW 01/1994.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden en gedupliceerd.
Partijen hebben nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 15 juni 2005, waar partijen, zoals door hen aangekondigd, niet zijn verschenen.
De Raad verwijst, mede gelet op de inhoud van de gedingstukken, voor een uitvoeriger weergave van de relevante feiten en de ten tijde in geding toepasselijke regelgeving naar de aangevallen uitspraak.
Appellant, die door een tremor niet kan schrijven, heeft in maart 2001 gedaagde schriftelijk verzocht hem een computer te verstrekken als hulpmiddel voor communicatie. Daarbij heeft hij tevens vermeld dat hij voor zijn dagbesteding veel heeft (gehad) aan de eerder aan hem verstrekte schrijfmachine, maar dat die voor communicatie tekort schiet omdat "alles nu per computer en per E-mail gaat". Zijn huisarts heeft in een brief van 4 april 2001 gesteld dat appellant vanwege zijn beperkte mobiliteit vaak aan huis is gebonden en dat een computer (met internet) zijn sociale reikwijdte zal verruimen.
Gedaagde heeft bij het in bezwaar genomen besluit (het bestreden besluit) zijn standpunt gehandhaafd dat appellant niet voldoet aan de in artikel 26, tweede lid, van de op de Ziekenfondswet (Zfw) berustende Regeling Hulpmiddelen 1996 (de Regeling) gestelde voorwaarde ten aanzien van de verstrekking van hulpmiddelen voor communicatie. Die voorwaarde houdt in - voorzover hier van belang - dat de betrokken lichamelijk gehandicapte voor communicatie nagenoeg geheel op een computer met bijbehorende apparatuur is aangewezen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit stand kan houden. Daartoe heeft zij gewezen op de vaste jurisprudentie van de Raad, inhoudend dat de aard en de systematiek van het verstrekkingenstelsel in het kader van de Zfw meebrengt dat er in beginsel geen plaats is voor een ruime interpretatie van de in dat stelsel opgenomen hulpmiddelen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant geen gebruik kan maken van andere adequate communicatiemiddelen, zoals de telefoon en de eerder verstrekte typemachine.
Hetgeen in hoger beroep door appellant - goeddeels bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan is neergelegd in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt.
De Raad overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem behelzen van de ten laste van de in deze wet geregelde verzekering komende verstrekkingen. Dat betekent dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Ten aanzien van hulpmiddelen is aan dit gesloten systeem vorm en inhoud gegeven door artikel 15, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering en de daarop berustende Regeling, waarin een limitatieve en nauw omschreven opsomming is gegeven van hulpmiddelen en de gevallen waarin daarop aanspraak bestaat.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Regeling kan een computer als hulpmiddel voor communicatie worden verstrekt aan - voorzover hier van belang - een lichamelijk gehandicapte indien deze voor communicatie nagenoeg geheel op zo'n middel is aangewezen.
Gelet op de ter beschikking staande (medische) gegevens kan niet worden gezegd dat appellant voor communicatie nagenoeg geheel is aangewezen op een computer. Appellant is immers in staat mondeling en schriftelijk met anderen te communiceren. Hij kan onder meer met derden gesprekken voeren, al dan niet via de telefoon, en corresponderen met behulp van de aan hem ter beschikking staande typemachine. Gelet daarop voldoet appellant niet aan het in de zojuist genoemde bepaling neergelegde vereiste.
In dit verband benadrukt de Raad dat, anders dan vanwege appellant is bepleit, in het kader van artikel 26, tweede lid, van de Regeling niet bepalend is of de gevraagde voorziening nuttig is als ondersteuning bij de dagbesteding of ter voorkoming van sociaal isolement. Dat is niet het criterium. Voorts verdient aandacht dat het toetsingskader van de bestuursrechter er niet toe strekt te beoordelen of de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de redelijkheid (hetgeen voorheen wel mogelijk was bij -onder meer- voorzieningen ter verbetering van levensomstandigheden in de zin van artikel 57 (oud) van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet)
Verder wijst de Raad er op dat het aan de bevoegde regelgever is om de inhoud van het ziekenfondspakket vast te stellen. Daarbij komt aan die regelgever ruime beoordelings-vrijheid toe. Naar onder meer in de uitspraak van de Raad van
1 oktober 2002, reg.nr. 01/2882 ZFW, ligt besloten, heeft de overheid bij afweging van het algemeen belang, waaronder begrepen de kosten van de gezondheidszorg, en het individuele belang, in redelijkheid kunnen besluiten om de verstrekking van een computer als hulpmiddel voor communicatie te beperken tot - voor zover hier van belang - gevallen waarin zonder zo’n middel communicatie nagenoeg niet mogelijk is.
Naar aanleiding van de door appellant overgelegde verklaring van zijn huisarts wijst de Raad - gelet op het voorgaande: geheel ten overvloede - op zijn uitspraak van 30 juli 2002, reg. nr. 01/2929 WVG, waarin is overwogen dat appellant in staat moet worden geacht voor zijn contacten en activiteiten buitenshuis gebruik te maken van de aan hem door de gemeente toegekende vervoersvoorzieningen.
Uit het vorengaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft in tegenwoordigheid van B.M. Biever- van Leeuwen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005.
(get.) B.M. Biever- van Leeuwen.