ECLI:NL:CRVB:2005:AU0641
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak over de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit, dat op 15 oktober 2002 werd genomen, hield in dat de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd ingetrokken, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 juni 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de rechtbank op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 15% is vastgesteld. Appellant heeft zijn grieven herhaald, maar de Raad oordeelt dat deze grieven afdoende zijn besproken en gemotiveerd door de rechtbank.
De Raad concludeert dat het hoger beroep geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2005.