ECLI:NL:CRVB:2005:AU0609
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na intrekking
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 2 mei 2002 het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond verklaarde. De uitkering was per 3 januari 2001 ingetrokken, nadat appellant eerder een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% had. De rechtbank Maastricht had het beroep van appellant tegen deze beslissing op 18 juni 2003 ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.E. Spee, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er sprake is van objectiveerbare beperkingen die onvoldoende zijn onderzocht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 juni 2005. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts J. Schrijen appellant op 26 september 2000 heeft onderzocht en dat de bezwaar-verzekeringsarts C.G. van der Kooij in zijn rapport van 1 mei 2002 de medische gegevens heeft beoordeeld. De Raad concludeert dat de medische beperkingen van appellant zorgvuldig zijn vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen.
De Raad heeft ook gekeken naar de belasting van de functies die aan appellant zijn voorgehouden en concludeert dat deze binnen zijn belastbaarheid vallen. De vergelijking van de mediane loonwaarde van deze functies met het maatmaninkomen van appellant toont een loonverlies van 7% aan. Gezien deze bevindingen heeft de Raad geoordeeld dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO en bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank.