ECLI:NL:CRVB:2005:AU0474
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. ’t Hooft
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsuppletie en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juni 2003, waarin het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had in bezwaar een besluit ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij recht had op loonsuppletie voor een periode van maximaal vier jaar, gebaseerd op eerdere besluiten. De rechtbank oordeelde dat de hoogte en duur van de suppletie in overeenstemming waren met de geldende regelgeving en verwierp de stelling van appellant dat er een royalere toezegging was gedaan door een arbeidsdeskundige, vanwege gebrek aan bewijs.
Tijdens de zitting op 15 juni 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. G. Koopman. In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven en voegde een niet-ondertekende telefoonnotitie toe, waarin hij stelde dat hij was gewezen op de mogelijkheid van loonsuppletie in verband met financiële problemen in zijn nieuwe baan. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagde de aanspraak van appellant op loonsuppletie niet had miskend. De Raad vond dat er geen duidelijke en onvoorwaardelijke uitlatingen waren gedaan door gedaagde die zouden rechtvaardigen dat aan de regelgeving voorbij werd gegaan. De telefoonnotitie werd als summier en voor meerdere uitleg vatbaar beschouwd, en droeg niet bij aan de zaak van appellant. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.