ECLI:NL:CRVB:2005:AU0451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- O.J.D.M.L. Jansen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2005, staat de herziening van de WAO-uitkering van appellant centraal. Appellant, die sinds 7 januari 1997 uitviel voor zijn werkzaamheden als isoleerder door psychische klachten en pijnklachten, had aanvankelijk een WAO-uitkering ontvangen die was berekend op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, bij besluit van 7 juli 1998 werd deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Dit besluit werd later bevestigd bij een besluit van 23 december 1998, waarin werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 november 1998 ongewijzigd bleef.
Appellant ging in hoger beroep tegen het besluit van 5 december 2001, waarin zijn bezwaar tegen de herziening van de uitkering ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 29 april 2005 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.S.J. de Korte, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. de Graaff van het Uwv. De Raad diende te beoordelen of gedaagde terecht had aangenomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd bleef.
Appellant voerde aan dat hij door zijn klachten niet in staat was tot enige vorm van arbeid en verwees naar medische informatie over een operatie in januari 1999, waarbij een tumor uit zijn linkernier was verwijderd. De Raad oordeelde echter dat de aan de schatting ten grondslag liggende medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant niet was overschat. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, passend waren en dat er geen zwaardere eisen aan hem werden gesteld dan op basis van zijn medische beperkingen verantwoord was. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.