ECLI:NL:CRVB:2005:AU0337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3061 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen in de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de gevolgen voor ploegendienst

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. R. Mulder, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag naar de betekenis van loondagen zoals bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de toepassing daarvan in het geval van ploegendienst. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder de premies voor sociale werknemersverzekeringen voor het jaar 2001 vastgesteld, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond was verklaard. De Raad oordeelt dat de uitleg van gedaagde over loondagen te beperkt is en dat de definitie van loondagen niet alleen betrekking kan hebben op dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht. De Raad stelt vast dat de werknemers van appellante in een repeterend patroon van werken en niet-werken zijn, wat hen in aanmerking doet komen voor de status van ploegendienst. Dit heeft gevolgen voor de berekening van loondagen en daarmee voor de premieheffing. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante, die op € 1.288,-- worden begroot. Tevens dient gedaagde het griffierecht van appellante te vergoeden.

Uitspraak

04/3061 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante]., gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. R. Mulder, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 april 2004, reg.nr. 03/188.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar namens appellante is verschenen mr. Mulder voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman, P.R.H. Min en
mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 11 februari 2002 heeft gedaagde ten aanzien van appellante de premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten voor het jaar 2001 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 16 december 2002 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dag op en veertien dagen af in de offshore. Voorts heeft gedaagde gehandhaafd zijn opvatting dat deze uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het besluit van gedaagde van 16 december 2002 in rechte stand houdt. Daartoe heeft zij bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, het volgende overwogen:
"Artikel 9 CSV luidt - voor zover van belang - als volgt:
Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 165,63 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. (…)
Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Ziekenfondswet worden geheven, (…).
Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert, betreft het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten.
5. Indien de werkgever uitsluitend als gevolg van ploegendienst op minder dan vijf dagen per week arbeid verrichtte, wordt hij geacht over het tijdvak, waarin hij in ploegendienst werkzaam was, over vijf dagen per week loon te hebben genoten.
Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt:
(…)
b. het aantal dagen, waarover de werknemer gemiddeld per werkweek loon heeft genoten, geacht niet meer dan 5 te bedragen.
10. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Onze Minister kan tevens nadere regels stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Artikel 2 van het op artikel 9, tiende lid, CSV gebaseerde en op 1 januari 1998 in werking getreden besluit 'Nadere regels maximumdagloon en franchises WW' luidt - voor zover van belang - als volgt:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van de wet worden geheven, blijft ten aanzien van de werknemer die in een aaneengesloten periode van vier werkweken van het premiebetalingstijdvak meer dan 20 dagen loon heeft genoten, dat meerdere aantal dagen buiten beschouwing. (…)
In het onderhavige geval is aan de orde de vraag of verweerder ten aanzien van werknemers in vaste dienst van eiseres, die ten behoeve van werkzaamheden op boorplatforms een periode van veertien dagen werken afwisselen met een gelijke periode van niet-werken, op juiste gronden per vier weken twintig loondagen in aanmerking heeft genomen.
Blijkens de uitspraak van de CRvB van 7 april 1993, RSV 1994/38, dient de hoedanigheid van werknemer in ploegendienst voor de toepassing van artikel 9, vijfde lid, CSV te blijken uit een repeterend patroon van weken waarin meer en weken waarin minder dan vijf dagen per week wordt gewerkt als gevolg van ploegendienst. De rechtbank is van oordeel dat de werknemers die in vaste dienst zijn van eiseres en een tijdvak van veertien dagen werken afwisselen met een tijdvak van veertien dagen niet-werken, in een repeterend patroon werken als door de CRvB omschreven en daarom werkzaam zijn in ploegendienst in de zin van artikel 9, vijfde lid, CSV.
In de weken waarin de betreffende werknemers niet werkzaam zijn geweest, bedraagt het aantal loondagen op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV, vijf dagen. In die weken hebben de betreffende werknemers immers uitsluitend als gevolg van de ploegendienst op minder dan vijf dagen per week werkzaamheden verricht, namelijk op geen enkele dag van de week. Op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV worden zij geacht over dit tijdvak van veertien dagen op vijf dagen per week loon te hebben genoten. 'Het tijdvak, waarin hij in ploegendienst werkzaam was' als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, CSV omvat naar het oordeel van de rechtbank namelijk zowel de veertiendaagse periode waarin de werknemer als gevolg van die ploegendienst feitelijk arbeid verricht, als de veertiendaagse periode waarin hij eveneens als gevolg van de ploegendienst niet werkzaam is.
Artikel 9, zesde lid, aanhef en onder b, CSV bepaalt dat bij de vaststelling van het aantal loondagen, zoals dat voor werknemers in ploegendienst onder meer is bepaald met inachtneming van artikel 9, vijfde lid, CSV, gemiddeld per werkweek niet meer dan vijf loondagen in aanmerking worden genomen. Omdat deze bepaling ziet op een gemiddelde per werkweek, impliceert dit dat een langere periode dan één week in aanmerking dient te worden genomen. Welke periode bij deze middeling in aanmerking moet worden genomen, is geregeld in artikel 2, eerste lid, van de Nadere regels maximumdagloon en franchises WW. Volgens deze bepaling blijft ten aanzien van een werknemer die in een aaneengesloten periode van vier werkweken van het premiebetalingstijdvak meer dan twintig loondagen heeft genoten het meerdere aantal dagen buiten beschouwing. De middeling dient dus plaats te vinden over een tijdvak van vier weken.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de in punt 2.6 genoemde werknemers in de weken waarin zij werken zeven loondagen in aanmerking moeten worden genomen en dat zij in de weken waarin zij als gevolg van de ploegendienst geen arbeid verrichten geacht worden over vijf dagen loon te hebben genoten. Omdat aldus over een periode van vier weken meer dan twintig loondagen worden genoten, blijft het meerdere aantal dagen boven de twintig buiten beschouwing. Verweerder heeft dan ook op goede gronden bij de berekening van de premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten over het jaar 2001 ten aanzien van de betreffende werknemers per vier weken twintig loondagen in aanmerking genomen.".
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en verwijst daarbij met name naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001. Anders dan de rechtbank stelt, is, volgens appellante, geen sprake van ploegendienst van de werknemers die op het booreiland werkzaam zijn. Artikel 9, vijfde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) moet, zoals de Raad in evenvermelde uitspraak reeds heeft aangegeven, worden gezien vanuit de systematiek van premieheffing per gewerkte dag. Omdat de werknemers per vier weken slechts twee maal zeven dagen hebben gewerkt, wordt het aantal loondagen conform artikel 9, zesde lid, van de CSV afgetopt op twee maal vijf, is tien dagen. De werknemers zijn daarbij niet werkzaam in ploegendienst. Immers, deze werknemers zijn twee weken lang helemaal niet voor appellante werkzaam geweest en die twee weken vallen niet onder enigerlei ploegendienst en mogen niet worden gemiddeld met de twee wel gewerkte weken. Voorts is appellante van mening dat het per 1 januari 1998 in werking getreden besluit nadere regels maximum dagloon en franchises WW, alsmede de nieuwe regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
3 februari 2004, aan haar standpunt niet kan afdoen.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat de Raad een te beperkte uitleg aan het begrip loondagen geeft. De uitleg van de Raad dat onder loondagen moet worden verstaan 'de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt' acht gedaagde in strijd met de letterlijke tekst van artikel 9 van de CSV, en overigens ook met de bedoeling van de wetgever. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst gedaagde er op dat in het gehele systeem van de premieheffing werknemersverzekeringen geen verband wordt gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid en het ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Toepassing van de door de Raad gegeven definitie van het begrip loondag zou immers tot een onaanvaardbare rechtsongelijkheid leiden omdat bij gelijke lonen dan verschillende bedragen aan premies verschuldigd zou zijn. Bovendien zouden op deze wijze dagen waarover wel loon is genoten, maar waarop geen arbeid is verricht niet als loondagen kunnen worden aangemerkt. Gedaagde is dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan 'dagen waarover loon is genoten' dient te worden gelezen als 'dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten'.
Ter zitting van de Raad is gedaagde in het bijzonder ingegaan op de vraag of in het geval van appellante gesproken kan worden van ploegendienst. Naar zijn mening is hiervan sprake. Onder verwijzing naar onder meer de wetsgeschiedenis heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat ook voor de weken waarin door werknemers van appellante in het geheel niet wordt gewerkt, een aantal van vijf loondagen dient te gelden.
Naar aanleiding van het door partijen gestelde overweegt de Raad allereerst het volgende.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Gesteld, noch gebleken is dat de veertien dagen waarop de werknemers van appellante geen arbeid verrichten, dagen zijn als bedoeld in artikel 1 van voormeld besluit. Ook overigens is niet gebleken dat de werknemers van appellante over deze dagen loon genieten. Dit betekent dat artikel 9, eerste lid, van de CSV toepassing mist.
Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat, gelet op zijn vaste jurisprudentie ter zake van ploegendienst, zoals onder meer weergegeven in de uitspraken van 29 april 1992 en
7 april 1993, RSV 1993/109 en RSV 1994/38, de Raad in dit geval met de rechtbank van oordeel is dat de werknemers die in vaste dienst zijn van appellante en een tijdvak van veertien dagen werken afwisselen met veertien dagen niet-werken, in een repeterend patroon werkzaam zijn en derhalve arbeid verrichten in ploegendienst als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de CSV.
Echter, naar het oordeel van de Raad strekt het vijfde lid, van artikel 9 van de CSV niet zover dat ook voor weken waarin in het geheel niet wordt gewerkt, of anders gezegd, waarin geen dagen zijn aan te wijzen waarover loon wordt genoten, niettemin een aantal van vijf zogeheten loondagen in aanmerking dient te worden genomen. De zinsnede ‘op minder dan vijf dagen per week arbeid verrichtte’ impliceert dat op ten minste één dag arbeid is verricht, dan wel over ten minste één dag loon is genoten. In de door gedaagde aangehaalde wetsgeschiedenis heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden welke tot een ander oordeel zouden dienen te leiden.
De Raad overweegt voorts nog dat hij bij gebreke van wetenschap omtrent de werkroosters die appellante hanteert, in het midden moet laten of in haar geval een aantal van tien, dan wel vijftien loondagen in aanmerking dient te worden genomen per periode van vier weken.
Het voorgaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.288,-- voor verleende rechtsbijstand.
De Raad stelt ten slotte vast dat het door appellante zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gestorte griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, alsmede het bestreden besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beide instanties betaalde griffierecht tot een bedrag van € 627,27 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en
mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn–Huls als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
MvK26075