ECLI:NL:CRVB:2005:AU0315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2987 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen en premieheffing sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de betekenis van de term 'loondagen' zoals bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W.R. de Bas, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De Raad diende te beoordelen of over dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.

De Raad overweegt dat de uitleg van gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat loondagen ook dagen omvatten waarop geen arbeid is verricht maar wel loon is ontvangen, juist is. De Raad stelt vast dat de regeling van 3 februari 2004 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verduidelijkt dat ook deze dagen als loondagen moeten worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald, maar waarop niet is gewerkt, onder de regeling vallen en dat er geen schending is van beginselen van behoorlijk bestuur.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak heeft implicaties voor de premieheffing en de interpretatie van loondagen in de sociale verzekeringswetten, en benadrukt dat de wetgever niet enkel dagen van daadwerkelijk verrichte arbeid als loondagen beschouwt. De uitspraak biedt duidelijkheid over de reikwijdte van de CSV en de toepassing van de regeling loondagen, en bevestigt dat ook dagen waarop loon is ontvangen, maar geen arbeid is verricht, als loondagen moeten worden aangemerkt.

Uitspraak

04/2987 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.W.R. de Bas, werkzaam bij KPMG Meijburg & Co belastingadviseurs te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 april 2004, reg. nr. 03/145.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar namens appellante is verschenen
mr. De Bas, voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman,
P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 19 juni 2002 heeft gedaagde ten aanzien van appellante de premies ingevolge de sociale werknemers- verzekeringswetten voor het jaar 2001 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 6 december 2002 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Voorts heeft gedaagde gehandhaafd zijn opvatting dat deze uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemers- verzekeringswetten kunnen worden geheven.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, het volgende overwogen:
“Artikel 9 CSV luidt - voor zover van belang - als volgt:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 165,63 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. Voorts komt - voor zover nodig in afwijking van het bepaalde dienaangaande in de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet - bij de berekening van het dagloon, dat aan de in de vorengenoemde wetten geregelde uitkeringen is of wordt ten grondslag gelegd, het dagloon, hetwelk meer bedraagt dan het in de vorige volzin bedoelde maximum dagloon, voor dat meerdere niet in aanmerking.
2. Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Ziekenfondswet worden geheven, met dien verstande dat in plaats van het bedrag, genoemd in het vorige lid, een bedrag van € 111 in aanmerking wordt genomen. Indien het in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Ziekenfondswet genoemde bedrag, zoals dit is herzien ingevolge artikel 3a van die wet, wijziging ondergaat, wordt het in de eerste zin genoemde bedrag door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister, met ingang van dezelfde datum herzien.
3. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert, betreft het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten.
4. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft voor wat het door de werkgever en door de werknemer verschuldigde gedeelte van het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten. Het bedrag, genoemd in de eerste zin kan voor de werkgever en voor de werknemer verschillend worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 627 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Op dit beginsel ‘geen arbeid, geen loon’ wordt vervolgens in de artikelen 7:628, 629 en 639 BW een uitzondering gemaakt. In deze artikelen is bepaald dat ondanks het feit dat de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, de werkgever toch loon is verschuldigd. Hierbij gaat het om dagen waarop de werknemer ongeschikt is tot werken wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, met vakantie is of anderszins wegens een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de wekgever behoort te komen de bedongen arbeid niet heeft verricht. Naast deze bepalingen in het BW kunnen ook in individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten uitzonderingen worden gemaakt op het bepaalde in artikel 7:627 BW en kan derhalve ook over andere dagen dan hiervoor genoemd en waarop geen arbeid is verricht voor de werkgever de verplichting bestaan loon te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat onder ‘dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten’ in de zin van artikel 9 CSV eveneens de dagen dienen te worden verstaan, op welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, maar de werkgever toch op grond van het BW of anderszins gehouden is aan de werknemer loon te betalen. Verweerder heeft zich terecht op standpunt gesteld dat dergelijke dagen als loondagen moeten worden aangemerkt. Nu reeds op grond van het bovenstaande de rechtbank van oordeel is dat het standpunt van eiseres niet opgaat, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de Regeling loondagen.”.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en verwijst daarbij met name naar de uitspraak van de Raad van
31 mei 2001. Anders dan de rechtbank stelt, is, volgens appellante, de reikwijdte van de uitspraak van 31 mei 2001 niet beperkt tot de casus inzake een arbeidspatroon van veertien dagen werken en veertien dagen vrij of andere vormen van ploegendienst, maar heeft, gelet op de door de Raad gebezigde bewoordingen, een dermate ruime strekking dat die bewoordingen onverkort van toepassing zijn op dagen waarop werknemers van appellante wegens ziekte, vakantie of verlof niet hebben gewerkt, maar wel loon doorbetaald hebben gekregen. Daaraan kan in haar visie niet afdoen de Regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 februari 2004, Stcrt. 2004,29, nu de daarin vervatte overgangsbepaling voor zover al niet in strijd zijnde met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het rechtszekerheidsbeginsel, in strijd moet worden geacht met artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat de Raad een te beperkte uitleg aan het begrip loondagen geeft. De uitleg van de Raad dat onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” acht gedaagde in strijd met artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), en overigens ook met de bedoeling van de wetgever. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst gedaagde er op dat in het gehele systeem van de premieheffing werknemersverzekeringen geen verband wordt gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid en ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Bovendien zouden op deze wijze dagen waarover wel loon is genoten, maar waarop geen arbeid is verricht niet als loondagen kunnen worden aangemerkt. Gedaagde is dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” dient te worden gelezen als “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten”. Ter zitting van de Raad heeft gedaagde hier nog aan toegevoegd dat hij zich in deze mening gesteund voelt door de regeling loondagen van 3 februari 2004 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Stcrt. 12 februari 2004), waarin is verduidelijkt dat ook dagen waarop niet is gewerkt, maar waarover wel loon is ontvangen, als loondagen aangemerkt moeten worden.
Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, overweegt de Raad allereerst dat in hoger beroep slechts aan de orde is de vraag of over de dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde ten tijde hier in geding, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 165,63 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot hetgeen door appellante is gesteld omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad van oordeel dat er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door appellante genoemde verdragsbepaling, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van appellante dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door appellante genoemd in haar bezwaarschrift, premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.