ECLI:NL:CRVB:2005:AU0314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3446 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen en premieheffing sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om de betekenis van de term 'loondagen' zoals bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin werd geoordeeld dat over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een looncontrole door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die leidde tot correctienota's en boetenota's voor de jaren 1997 tot en met 2000. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaren van appellante tegen de correctienota's ongegrond zijn verklaard, terwijl de bezwaren tegen de boetenota's deels gegrond zijn verklaard. De Raad heeft overwogen dat de regeling loondagen van 3 februari 2004 een verduidelijking is van de bestaande wetgeving en dat de dagen waarop loon is ontvangen, ook als er niet is gewerkt, in aanmerking moeten worden genomen voor de premieheffing. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gedaagde terecht de opslag voor verloonde vakantiedagen heeft betrokken bij de berekening van de premies. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/3446 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Janssen, werkzaam bij Wolting & Versteegh accountants en belastingadviseurs te Heerlen, op bij aanvullend beroepschrift van 23 juli 2004 aangevoerde gronden, nader aangevuld bij brief van 12 oktober 2004, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 mei 2004, reg.nr. 03/339.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, nader aangevuld bij schrijven van 8 oktober 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar voor appellante is verschenen
mr. Janssen voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman,
P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij appellante is door de looninspectie van gedaagde op 22 oktober 2001 een looncontrole gehouden. Op basis van de resultaten van deze looncontrole, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het looncontrolerapport van 16 november 2001 heeft gedaagde appellante bij besluit van 15 augustus 2002 correctienota’s doen toekomen over de jaren 1997 tot en met 2000 en bij besluit van 21 augustus 2002 boetenota’s met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2000. De correcties hebben betrekking op de constatering van de looninspecteur dat gedaagde in de jaren hier in geding het aantal loondagen niet juist heeft vastgesteld door met betrekking tot gedetacheerde werknemers slechts de dagen waarop daadwerkelijk gewerkt is als loondag aan te merken en buiten de loonadministratie te houden het loon over de vakantiedagen welke wordt uitgekeerd in de vorm van een opslag.
De bezwaren daartegen zijn bij besluit van 28 november 2002 (hierna: het bestreden besluit) voor zover gericht tegen de correctienota’s ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de boetenota’s zijn gegrond verklaard voorzover betrekking hebbend op de jaren 1997 tot en met 1999 en voor wat betreft het jaar 2000 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Nu in deze zaak hiervan geen sprake is, dient het beroep op deze uitspraak te falen, volgens gedaagde. Voorts heeft gedaagde zijn opvatting uitgesproken dat de uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven. Ten slotte is gedaagde de menig toegedaan dat met betrekking tot de opgelegde boete en de hoogte daarvan voor zover betrekking hebbende op het jaar 2000 op de juiste wijze toepassing is gegeven aan de geldende bepalingen.
De rechtbank is, zich daarbij beperkend tot de kern van de zaak, te weten wat in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) moet worden verstaan onder het aantal dagen waarover de werknemer loon heeft genoten, tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit in rechte stand houdt.
Daartoe heeft zij bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, het volgende overwogen:
“Artikel 4, eerste lid, van de CSV:
Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
Artikel 9, eerste, derde, vierde en tiende lid, van de CSV:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van f 263,50 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. Voorts komt - voor zover nodig in afwijking van het bepaalde dienaangaande in de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering en de Werkloosheidwet - bij de berekening van het dagloon, dat aan de in de vorengenoemde wetten geregelde uitkeringen is of wordt ten grondslag gelegd, het dagloon, hetwelk meer bedraagt dan het in de vorige volzin bedoelde maximum dagloon, voor dat meerdere niet in aanmerking.
3. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de werkloosheidswet wordt geheven, blijft, wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking toto een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer het loon heeft genoten.
4. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft, wat het door de werkgever en door de werknemer verschuldigde gedeelte van het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van en door Onze Minister vastgesteld bedrag met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer het loon heeft genoten. Het bedrag, genoemd in de eerste zin kan voor de werkgever en voor de werknemer verschillend worden vastgesteld.
10. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Onze Minister kan tevens nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij de op 14 februari 2004 in werking getreden ministeriële regeling van 3 februari 2004 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - Regeling Loondagen, Stcrt. 2004,29 - is vastgelegd wat onder “dagen waarover de werknemer loon heeft genoten” dient te worden verstaan. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 januari 1995.
Artikel 1 van de Regeling Loondagen:
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van de artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. Zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2 van de Regeling Loondagen:
Deze regeling […] werkt terug tot en met 1 januari 1995.
Uitdrukkelijk wordt in de toelichting gesteld dat de Regeling Loondagen in de lijn is met de uitvoeringspraktijk van verweerder.
Lijnrecht tegenover de Regeling Loondagen staat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, inzake 98/5466 ALGEM, gepubliceerd in RSV 2001/184, waarin de Raad met een verwijzing naar de systematiek van de premieheffing, als zijn standpunt te kennen heeft gegeven dat het aantal dagen waarover de werknemer loon heeft genoten, geen andere betekenis kan hebben dan “dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt”. De eerlijkheid gebiedt overigens op te merken dat de uitspraak van de Raad in de literatuur niet bepaald met open armen is ontvangen.
De rechtbank overweegt dat de wijze van berekening, zoals die voortvloeit uit het systeem van de wet en de nadere regelgeving erop neerkomt dat het aantal verloonde dagen in het premiebetalingstijdvak (kalenderjaar) voor de bepaling van het bedrag van het premiemaximum en de franchise wordt vermenigvuldigd met het bedrag dat in het betreffende jaar als maximum respectievelijk als franchise is vastgesteld. Dit moet per werknemer worden bepaald. Bij werknemers die slechts een deel van het jaar voor dezelfde werkgever hebben gewerkt moet het aantal loondagen apart worden geteld.
Niet bestreden is dat in deze zaak vakantiedagen van de gedetacheerde werknemers aan hen werden uitgekeerd in de vorm van een opslag en dat er voor 23 dagen per jaar recht op zo’n opslag bestond.
Niet bestreden is voorst dat eiseres alleen de dagen waarop daadwerkelijk arbeid werd verricht voor de berekening van het premieloon in aanmerking heeft gebracht. De rechtbank kan niet anders dan constateren dat eiseres op deze wijze niet gewerkte, maar wel middels een opslag verloonde vakantiedagen bij de vaststelling van het premieloon niet in aanmerking heeft genomen. Gezien de hierboven aangehaalde Regeling Loondagen is die handelwijze rechtens onjuist.”.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft - kort samengevat - primair aangevoerd dat artikel 9 van de CSV een systeem kent van premieheffing per gewerkte dag en verwijst daarbij met name naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001. Daaraan kan, volgens appellante, niet afdoen de nieuwe regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 februari 2004 waarop gedaagde zich beroept en welke een terugwerkende kracht kent naar 1 januari 1995. Appellante beroept zich daarbij op het fair trial beginsel en equality of arms en in het bijzonder op strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat de berekeningswijze van gedaagde ten aanzien van de loondagen niet klopt, omdat gedaagde voor iedere werknemer zou zijn uitgegaan van 23 vakantiedagen en daarbij geen rekening zou hebben gehouden met werknemers die een parttime functie vervullen.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat de regeling loondagen van 3 februari 2004 feitelijk niets anders betreft dan een verduidelijking van de reeds bestaande wetgeving en dat daarmee dan ook gehandeld is met inachtneming van de eisen die de beginselen van fair trial en equality of arms stellen. Ter zake van de berekening van de loondagen heeft gedaagde nog gewezen op de differentiatie welke naar voren komt uit de bijlagen behorende bij het looncontrolerapport van 16 november 2001, waaruit mag worden afgeleid dat de looninspecteur bij zijn berekening wel degelijk rekening heeft gehouden met parttime medewerkers.
Naar aanleiding van hetgeen partijen over een weer hebben aangevoerd overweegt de Raad allereerst dat appellante zowel in bezwaar als in beroep heeft gesteld dat zij geen premies is verschuldigd over dagen waarop door haar werknemers niet is gewerkt maar door hen wel loon is genoten in de vorm van een opslag verloonde vakantiedagen. In het verlengde hiervan moet de Raad vaststellen dat zowel het bestreden besluit als de uitspraak van de rechtbank betrekking hebben op de vraag of over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten zijn verschuldigd. Dit betekent dat ook in hoger beroep allereerst deze vraag aan de orde is.
Hiervan uitgaande overweegt de Raad het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde ten tijde hier in geding, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 167,70 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald in de vorm van een opslag verloonde vakantiedagen, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot het door appellante gestelde omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad met gedaagde van oordeel dat, wat daarvan ook verder moge zijn, er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door appellante genoemde fair trial beginsel of equality of arms, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van appellante dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in
artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door appellante genoemd in haar bezwaar- en beroepschrift, premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat gedaagde bij de berekening van de premie over de jaren 1997 tot en met 2000 terecht de opslag verloonde vakantiedagen erbij heeft betrokken en dat tevens niet is gebleken dat de premies sociale werknemersverzekeringswetten tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
Hetgeen appellante dienaangaande in hoger beroep nog heeft aangevoerd ten aanzien van de berekening kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Uit het genoemde looncontrolerapport van 16 november 2001 blijkt immers dat de looninspecteur bij de correctie weliswaar is uitgegaan van een factor voor de vakantierechten op basis van 23 dagen per jaar, maar dit vervolgens heeft gerelateerd aan het aantal gewerkte uren per werknemer per jaar.
In aanmerking nemend dat er geen op zichzelf staande grieven zijn aangevoerd tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde boetenota over het jaar 2000, volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.