ECLI:NL:CRVB:2005:AU0313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5109 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen en premieheffing sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E.P.J. Dankaart van PriceWaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) terecht had vastgesteld dat over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een definitieve premievaststelling voor het jaar 2001, waarbij gedaagde zich baseerde op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beantwoord of over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies verschuldigd zijn. De Raad concludeert dat deze dagen inderdaad als loondagen moeten worden aangemerkt, in lijn met de Regeling loondagen. De Raad wijst erop dat de eerdere uitspraak van 31 mei 2001 niet van toepassing is op de huidige casus, omdat deze specifiek betrekking had op een ander arbeidspatroon. De Raad bevestigt dat de uitleg van gedaagde te beperkt is en dat de regeling een verduidelijking biedt van de wetgeving, zonder dat dit in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur of verdragsbepalingen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt de noodzaak om loondagen breed te interpreteren, zodat ook dagen waarop geen arbeid is verricht maar wel loon is ontvangen, in aanmerking worden genomen voor de premieheffing. Dit voorkomt rechtsongelijkheid en sluit aan bij de bedoeling van de wetgever.

Uitspraak

04/5109 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. E.P.J. Dankaart, werkzaam bij PriceWaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2004, reg.nr. 03/2585.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar voor appellante is verschenen mr. Dankaart, voornoemd, als haar gemachtigde en prof. mr. M.W.C. Feteris, eveneens werkzaam bij PriceWaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V.. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman,
P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 29 juli 2002 heeft gedaagde ten aanzien van appellante de premies ingevolge de sociale werknemers- verzekeringswetten voor het jaar 2001 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 21 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemers- verzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Voorts heeft gedaagde gehandhaafd zijn opvatting dat bovengenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekerings-wetten kunnen worden geheven.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank - daarbij verwijzend naar de Regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 februari 2004, Stcrt. 2004,29 - tot het oordeel gekomen dat gedaagde bij het bestreden besluit zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is genoten ingevolge artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), moeten worden betrokken bij de premieheffing werknemersverzekeringen en dat derhalve het bestreden besluit in rechte stand houdt.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en is van mening dat het in het premiebetalingstijdvak ontvangen loon voor de premieheffing uitsluitend en volledig, met inachtneming van de maximum daglonen en de geldende franchises, dient te worden toegerekend aan de dagen waarop door de werknemer feitelijk arbeid is verricht. Vakantiedagen, ADV dagen bij een parttime dienstverband, bijzondere verlofdagen waarop wel loon is genoten; ziektedagen; feestdagen waarop wel loon is genoten en andere dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is genoten kunnen derhalve niet, volgens appellante, als loondagen worden aangemerkt. Daaraan kan in haar visie niet afdoen de door de rechtbank genoemde regeling, nu de daarin vervatte overgangsbepaling voor zover al niet in strijd zijnde met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, in strijd moet worden geacht met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of artikel 1 van het bij dit verdrag behorende Eerste Protocol.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld - en ter zitting van de Raad nog nader toegelicht - dat de Centrale Raad van Beroep een te beperkte uitleg aan het begrip loondagen geeft. De uitleg van de Centrale Raad van Beroep dat onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” acht gedaagde in strijd met de letterlijke tekst van artikel 9 van de CSV, en overigens ook met de bedoeling van de wetgever. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst gedaagde er op dat in het gehele systeem van de premieheffing werknemersverzekeringen geen verband wordt gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid en het ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Toepassing van de door de Centrale Raad van Beroep gegeven definitie van het begrip loondag zou immers tot onaanvaardbare rechtsongelijkheid leiden omdat bij gelijke lonen dan verschillende bedragen aan premies verschuldigd zou zijn. Bovendien zouden op deze wijze dagen waarover wel loon is genoten, maar waarop geen arbeid is verricht niet als loondagen kunnen worden aangemerkt. Gedaagde is dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” dient te worden gelezen als “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten”. Gedaagde acht zich in deze mening gesteund door de Regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
3 februari 2004, Stcrt. 2004,29, waarin is verduidelijkt dat ook dagen waarop niet is gewerkt, maar waarover wel loon is ontvangen, als loondagen aangemerkt moeten worden.
Naar aanleiding van het door partijen gestelde is in hoger beroep de vraag aan de orde of over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde in 2001, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van f 337,-- met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot hetgeen door appellante is gesteld omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door gedaagde genoemde verdragsbepalingen, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van gedaagde dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door appellante genoemd, premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.