de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 2 april 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op 5 december 2003 tussen partijen onder kenmerk 03/1285 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar namens appellant zijn verschenen mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman, P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P.J. Dankaart en
prof. mr. M.W.C. Feteris, beiden werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V.
Bij besluit van 25 februari 2002 heeft appellant ten aanzien van gedaagde de premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten voor het jaar 2001 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van
12 maart 2003 ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant allereerst overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan de uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten over het loon van personen die in de offshore werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af. Voorts heeft appellant gehandhaafd zijn opvatting dat bovengenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven.
De rechtbank is, zich daarbij beperkend tot het tussen partijen bestaande geschil over de vraag of appellant, met inachtneming van de maximum premielonen en de geldende franchises, gehouden is tot premieheffing ingevolge de sociale verzekeringswetten over dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is genoten tot het volgende oordeel gekomen. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt – verwezen is daarbij naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184 – dat “onder het aantal dagen (…) waarover de werknemer loon heeft genoten” ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) geen andere betekenis kan hebben dan “dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt” en dat de Centrale Raad van Beroep de uitleg van artikel 9, eerste lid, van de CSV niet heeft uitgebreid met de dagen waarover de werknemer loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering heeft genoten. Hieruit volgt dat de dagen dat loon wordt ontvangen, maar waarop niet is gewerkt, niet kunnen worden betrokken bij de premieheffing werknemersverzekeringen en dat op grond hiervan, onder gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en is van oordeel dat door het “loondagbegrip” te beperken tot dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt een te restrictieve uitleg wordt gegeven aan dit begrip. In dit verband heeft appellant nog het volgende aangevoerd:
"Recente uitspraken van de rechtbank te Rotterdam waarin de rechtbank het begrip loondag kwalificeert als “dag waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt”, hebben voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de aanleiding gevormd om gebruik te maken van zijn in artikel 9 lid 10 van de CSV neergelegde bevoegdheid tot het stellen van nadere regelen. Bij Regeling van 3 februari 2004, nr. SV/F & W/04/5689, gepubliceerd op 12 februari 2004 in de Staatscourant 2004, nr. 29 (hierna: de Regeling), is verduidelijkt wat verstaan moet worden onder het begrip “dagen waarover de werknemer loon heeft genoten” als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Hieronder vallen blijkens artikel 1 van de regeling en de toelichting daarop naast de dagen waarover de werknemer tegen loon heeft gewerkt ook dagen waarop geen arbeid wordt verricht maar wel loon wordt genoten zoals bijvoorbeeld vakantie- en ziektedagen. Voorts betreft het dagen waarop de werknemer normaal gesproken zou hebben gewerkt maar geen werkzaamheden verricht en waarover de werkgever wel loon betaalt, bijvoorbeeld ouderschapsverlof waarbij het loon wordt doorbetaald. Tenslotte betreffen het ook dagen waarover een uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede of derde lid van de CSV wordt genoten.
Het voorgaande betekent naar onze mening een ondersteuning voor ons standpunt dat een te beperkte uitleg aan het “loondagbegrip” wordt gegeven. De restrictieve uitleg waarbij onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” achten wij in strijd met de letterlijke tekst van artikel 9 CSV en tevens met de bedoeling van de wetgever. Wij zijn dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” niets anders kan betekenen dan “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten.".
Gedaagde is – kort samengevat – van mening dat over dagen waarop om welke reden dan ook geen arbeid door werknemers is verricht maar waarover wel loon is genoten, geen premies werknemersverzekeringen zijn verschuldigd. Meer specifiek is naar de mening van gedaagde aan de orde de rechtsvraag of in het geval van een ploegendienstsituatie waarbij 3, 7 of 14 dagen wordt gewerkt en vervolgens even lang niet wordt gewerkt, het in een premiebetalingstijdvak ontvangen loon voor de premieheffing volledig (met inachtneming van de artikelen 9, vijfde en zesde lid van de CSV, de maximum daglonen en de geldende franchises) moet worden toegerekend aan de dagen waarop door de werknemer feitelijk arbeid is verricht. Naar de mening van gedaagde dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Daaraan kan in haar visie niet afdoen de door appellant genoemde regeling, nu de daarin vervatte overgangsbepaling voorzover al niet in strijd zijnde met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het rechtszekerheidsbeginsel, in strijd moet worden geacht met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of artikel 1 van het bij dit verdrag behorende Eerste Protocol.
Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd overweegt de Raad allereerst dat gedaagde zowel in bezwaar als in beroep heeft gesteld dat zij (bij nader inzien) geen premies is verschuldigd over dagen waarop door haar werknemers niet is gewerkt maar door hen wel loon is genoten. Blijkens haar bezwaarschrift heeft zij hierbij het oog gehad op vakantiedagen, bijzondere verlofdagen waarbij wel loon is genoten, ziektedagen, feestdagen waarbij wel loon is genoten en dagen waarop niet is gewerkt wegens ploegendienst maar wel loon is genoten. In het verlengde hiervan moet de Raad vaststellen dat zowel appellants besluit van 12 maart 2003 als de uitspraak van de rechtbank uitsluitend betrekking hebben op de vraag of over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemers-verzekeringswetten zijn verschuldigd. Dit betekent dat ook in hoger beroep uitsluitend deze vraag aan de orde is.
Hiervan uitgaande overweegt de Raad voorts het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde in 2001, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 167,70 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van de artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3 a, tweede en derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. Zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover gedaagde loon heeft betaald, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot het door gedaagde gestelde omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad van oordeel dat, wat daarvan ook verder moge zijn, er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door gedaagde genoemde verdragsbepalingen, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede "het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten". Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van gedaagde dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop ook is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in 's Raad uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van 14 dagen op en 14 dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door gedaagde genoemd in haar bezwaarschrift, premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.