[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2004, reg.nr. 03/3747.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar voor appellante is verschenen mr. L.H. Berkelder, werkzaam bij appellante. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman, P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uwv.
Bij besluit van 13 mei 2003 heeft gedaagde ten aanzien van appellante de premies ingevolge de sociale werknemers- verzekeringswetten voor het jaar 2002 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 26 augustus 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemers- verzekeringswetten over het loon van personen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Voorts heeft gedaagde gehandhaafd zijn opvatting dat deze uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven.
De rechtbank is, zich daarbij beperkend tot het tussen partijen bestaande geschil over de vraag of gedaagde gehouden is tot premieheffing ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten over de dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is genoten tot het volgende oordeel gekomen. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt - verwezen is daarbij naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184 - dat “onder het aantal dagen waarover de werknemer loon heeft genoten” ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) geen andere betekenis kan hebben dan “dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt”. Uit de toelichting van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 februari 2004, waarin wordt verwezen naar de hierboven vermelde uitspraak, blijkt dat de regelgever met deze regeling heeft beoogd om vakantiedagen, feestdagen, ziektedagen en dergelijke wel onder het loondagenbegrip te brengen. Hieruit volgt dat dagen waarover loon wordt ontvangen, maar waarop niet is gewerkt ten gevolge van vakantie, feestdagen of ziektedagen, moeten worden betrokken bij de premieheffing werknemersverzekeringen en dat op grond hiervan het bestreden besluit in rechte stand houdt.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Blijkens het gestelde in bezwaar en beroep is zij van mening dat geen premie is verschuldigd over dagen waarop door haar werknemers niet is gewerkt maar door hen wel loon is genoten. Zij heeft hierbij het oog gehad op vakantiedagen, bijzondere verlofdagen waarbij wel loon is genoten, ziektedagen, feestdagen waarbij wel loon is genoten en dergelijke. Verwezen is daarbij met name naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001. Daaraan kan in haar visie niet afdoen de door de rechtbank genoemde regeling, nu de daarin vervatte overgangsbepaling voorzover al niet in strijd zijnde met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het rechtszekerheidsbeginsel, in strijd moet worden geacht met artikel 1 van het bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden behorende Eerste Protocol.
Ter zitting van de Raad is gedaagde in deze zaak in het bijzonder nog ingegaan op de vraag wat onder loondagen moet worden verstaan. Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat de Raad een te beperkte uitleg aan het begrip loondagen geeft. De uitleg van de Raad dat onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” acht gedaagde in strijd met artikel 9 van de CSV, en overigens ook met de bedoeling van de wetgever. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst gedaagde er op dat in het gehele systeem van de premieheffing werknemersverzekeringen geen verband wordt gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid en ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Bovendien zouden op deze wijze dagen waarover wel loon is genoten, maar waarop geen arbeid is verricht niet als loondagen kunnen worden aangemerkt. Gedaagde is dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” dient te worden gelezen als “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten”. Gedaagde voelt zich in deze mening gesteund door de regeling loondagen van 3 februari 2004, waarin is verduidelijkt dat ook dagen waarop niet is gewerkt, maar waarover wel loon is ontvangen, als loondagen aangemerkt moeten worden.
Naar aanleiding van het door partijen gestelde is in hoger beroep de vraag aan de orde of over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde ten tijde hier in geding, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 159,-- met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot het door appellante gestelde omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat, wat daarvan ook verder moge zijn, er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door appellante genoemde verdragsbepaling, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van appellante dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door appellante genoemd in haar bezwaar- en beroepschrift, premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.