Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het besluit van gedaagde van 24 juli 2003 in rechte stand houdt. Daartoe heeft zij bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt allereerst vast dat in casu de vraag beantwoord dient te worden of verweerder bij het vaststellen van de premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten over het premiejaar 2002 terecht en op goede gronden premies heeft vastgesteld over dagen, waarop de werknemer niet feitelijk heeft gewerkt en zich eveneens niet beschikbaar heeft gehouden, doch waarover eiseres wel loon heeft betaald.
Volgens de rechtbank is de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2001 in het onderhavige geval niet van toepassing. De CRvB heeft namelijk in zijn uitspraak van 31 mei 2001 een oordeel gegeven over het in die zaak materiële punt van geschil, te weten de vraag wat verstaan moet worden onder “het aantal dagen…., waarover de werknemer loon heeft genoten” als bedoeld in artikel 9, eerste lid, CSV, bij werknemers die werken op 14 aaneengesloten dagen per 4 weken en die op die dagen 12 uren werken en 12 uren rusten, terwijl de loonbetaling eens per 4 weken plaatsvindt. De rechtbank ziet geen aanleiding de toepassing van bovengenoemde uitspraak van de CRvB - die zoals hierboven vermeld gaat over een bijzonder arbeidspatroon - ruimer te interpreteren dan expliciet uit de uitspraak valt af te leiden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in de uitspraak nergens een aanknopingspunt te vinden is dat de uitspraak ook ziet op dagen zoals genoemd in punt 2.6. Vaststaat dat in het onderhavige geval geen sprake is van werknemers die werken in een soortgelijk afwijkend arbeidspatroon.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep reeds op grond van de uitspraak van de CRvB gegrond te verklaren. De rechtbank zal dan ook vervolgens een oordeel dienen te geven over de in punt 2.6 genoemde vraag. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 9 CSV luidt - voorzover van belang - als volgt:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 165,63 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. (…)
2. Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Ziekenfondswet worden geheven, met dien verstande dat in plaats van het bedrag, genoemd in het vorige lid, een bedrag van € 111 in aanmerking wordt genomen. (…)
3. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert, betreft het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten.
4. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft voor wat het door de werkgever en door de werknemer verschuldigde gedeelte van het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten. (…)
Ingevolge artikel 627 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Op dit beginsel ‘geen arbeid, geen loon’ wordt vervolgens in de artikelen 7:628, 629 en 639 BW een uitzondering gemaakt. In deze artikelen is bepaald dat ondanks het feit dat de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, de werkgever toch loon is verschuldigd. Hierbij gaat het om dagen waarop de werknemer ongeschikt is tot werken wegens ziekte, zwangerschap of bevalling dan wel de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens vakantie of wegens een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Naast deze bepalingen in het BW kunnen ook in individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten uitzonderingen worden gemaakt op het bepaalde in artikel 7:627 BW en kan derhalve ook over andere dagen dan hiervoor genoemd en waarop geen arbeid is verricht voor de werkgever de verplichting bestaan loon te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat onder ‘dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten’ in de zin van artikel 9 CSV eveneens de dagen dienen te worden verstaan, op welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, maar de werkgever toch op grond van het BW of anderszins gehouden is aan de werknemer loon te betalen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dergelijke dagen als loondagen moeten worden aangemerkt.”.