ECLI:NL:CRVB:2005:AU0302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3869 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen in het kader van sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om de betekenis van de term 'loondagen' zoals bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, vertegenwoordigd door drs. A.D. Jansen en drs. A.F. Koelewijn van Van Duyn belastingadviseurs, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die premies voor sociale werknemersverzekeringen voor het jaar 2002 had vastgesteld. De Raad heeft de vraag behandeld of over dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is ontvangen, premies verschuldigd zijn.

De Raad overweegt dat de uitleg van 'loondagen' niet beperkt kan blijven tot de dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht. De uitspraak van de Raad van 31 mei 2001, waar appellante naar verwijst, is niet van toepassing op de huidige casus, omdat deze uitspraak betrekking had op een specifiek arbeidspatroon in de offshore. De Raad bevestigt dat de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die ook dagen waarop geen arbeid is verricht maar wel loon is ontvangen als loondagen aanmerkt, in deze context van toepassing is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand houdt, en deze conclusie wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt duidelijkheid over de interpretatie van loondagen en de verplichtingen van werkgevers met betrekking tot de premieheffing voor sociale werknemersverzekeringen.

Uitspraak

04/3869 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft drs. A.D. Jansen, werkzaam bij Van Duyn belastingadviseurs te Noordwijk, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juni 2004, reg.nr. 03/3598.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar namens appellante is verschenen drs. A.F. Koelewijn, werkzaam bij Van Duyn belastingadviseurs te Noordwijk, als haar gemachtigde. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman, P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 19 maart 2003 heeft gedaagde ten aanzien van appellante de premies ingevolge de sociale werknemers- verzekeringswetten voor het jaar 2002 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 21 juli 2003 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemers- verzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Voorts heeft gedaagde gehandhaafd zijn opvatting dat deze uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank, zich daarbij beperkend tot het tussen partijen bestaande geschil over de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de term “dagen waarover de werknemer loon heeft genoten”, ook wel “loondagen” genoemd in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Daartoe heeft zij bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, het volgende overwogen:
“De rechtbank volgt verweerder niet waar hij stelt dat de CRvB een foute interpretatie aan artikel 9 van de CSV geeft. Wel volgt de rechtbank verweerder waar hij stelt dat die uitspraak niet van toepassing is op ziektedagen, ADV-dagen, vakantiedagen, feestdagen, bijzonder-verlofdagen en dergelijke onderbrekingen van een “normaal” arbeidspatroon. Dat soort dagen immers zijn zo verbonden met dagen waarop gewoonlijk wordt gewerkt, dat de uitsluiting van die dagen als premiedagen niet aan de orde kan zijn. Bepalend onderscheid is dat bij een cyclisch arbeidspatroon, waarop de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2001 betrekking heeft, er een aantal dagen (doorgaans ongeveer de helft) is waarop volgend een patroon verplicht niet wordt gewerkt, terwijl bij een “normaal” arbeidspatroon, er gewoonlijk op alle werkdagen wordt gewerkt, tenzij door ziekte een ziektedag wordt geboekt, door het opnemen van verlof een vakantiedag wordt geboekt, etcetera. Indien ook ziektedagen, ADV-dagen, vakantiedagen, feestdagen en bijzonder-verlofdagen niet als “premiedagen” kunnen tellen, zou het salaris van de individuele werknemers ook per jaar fluctueren, afhankelijk van het zich toevallig al of niet voordoen van de verschillende aanleidingen voor die dagen op wat gewoonlijk werkdagen zouden zijn. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de logica van de wetssystematiek, zoals die onder meer tot uiting komt in de looncomponenten in de CSV en de werkgeversverplichtingen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De daarin neergelegde keuzes van de wetgever zouden in meer of mindere mate hun betekenis verliezen indien genoemde uitspraak van 31 mei 2001 ook de door eiseres gewenste gevolgen zou moeten hebben voor de desbetreffende dagen. Daarbij komt nog eens dat uitsluiting van dergelijke dagen als premiedagen grosso modo per bedrijf uiteindelijk ook nauwelijks enig effect zou hebben. Behalve bij bedrijven waar afwijkende arbeidspatronen bestaan, zal namelijk voor de meeste bedrijven gelden dat er ongeveer evenveel van dergelijke dagen zijn als bij andere bedrijven in de sector. Indien de door eiseres gewenste gevolgen eenmaal sectorbreed zijn ingevoerd, betekent dat dat hetzelfde premietotaal moet worden opgebracht door dezelfde bedrijven, maar berekend over minder loondagen dan tot nu toe gebruikelijk is geweest. Dat zou er dus toe moeten leiden dat hetzij de premiepercentages, hetzij de dagmaxima, hetzij beide elementen omhoog moeten. Grosso modo zou dan per bedrijf hetzelfde bedrag aan premie moeten worden opgebracht. De administratieve lasten om te bepalen welk personeelslid wanneer een van de typen niet-arbeidsdag (verlof-, feest-, ziekte-, ADV-dag, etcetera) heeft genoten en de lasten om de afhankelijk daarvan fluctuerende salarissen, berekend naar de juiste hoogte, te betalen zullen in die situatie evenwel aanzienlijk toenemen.
Het bovenstaande komt er op neer dat de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2001 wel gevolgen heeft voor bedrijven met een cyclisch arbeidspatroon, maar niet voor bedrijven met een “normaal” arbeidspatroon, zoals het bedrijf van eiseres. De rechtbank wijst er op dat dit overeenstemt met de wijze waarop de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Regeling loondagen van 3 februari 2004 het begrip “dagen waarover de werknemer loon heeft genoten” heeft omschreven. Die omschrijving is op haar beurt ook in overeenstemming met de gebruikelijke werkwijze van verweerder tot nu toe.”.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en verwijst daarbij met name naar de uitspraak van de Raad van
31 mei 2001. Op grond van deze uitspraak is appellante van mening dat voor het kalenderjaar 2002 het aantal SV dagen in artikel 9, eerste lid, van de CSV is beperkt tot de dagen waarop de werknemer feitelijk tegen loon heeft gewerkt en niet wordt gedefinieerd als de dagen waarover de werknemer loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering heeft genoten. Voorts is appellante de mening toegedaan dat voor wat betreft de regeling loondagen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 februari 2004 de minister ingevolge artikel 9, tiende lid, van de CSV weliswaar de bevoegdheid heeft nadere interpretatieve en/of afwijkende regels te stellen, maar dat de terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 bij een dergelijke wijziging van de uitleg van de wet in strijd is met het beginsel van de rechtszekerheid.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat de Raad een te beperkte uitleg aan het begrip loondagen geeft. De uitleg van de Raad dat onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” acht gedaagde in strijd met artikel 9 van de CSV, en overigens ook met de bedoeling van de wetgever. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst gedaagde er op dat in het gehele systeem van de premieheffing werknemersverzekeringen geen verband wordt gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid en ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Bovendien zouden op deze wijze dagen waarover wel loon is genoten, maar waarop geen arbeid is verricht niet als loondagen kunnen worden aangemerkt. Gedaagde is dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” dient te worden gelezen als “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten”. Gedaagde voelt zich in deze mening gesteund door de Regeling loondagen van 3 februari 2004 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin is verduidelijkt dat ook dagen waarop niet is gewerkt, maar waarover wel loon is ontvangen, als loondagen aangemerkt moeten worden.
Naar aanleiding van het door partijen gestelde is in hoger beroep de vraag aan de orde of over dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde in 2002, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 159,-- met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot hetgeen door appellante is gesteld omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad van oordeel dat er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, nu deze regeling niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal loondagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze steun is evenmin te vinden in ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door appellante genoemd premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.