ECLI:NL:CRVB:2005:AU0301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2825 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen en premies sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2005, staat de betekenis van de term 'loondagen' centraal, zoals bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Appellante, vertegenwoordigd door drs. J.M. de Vreede, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, die de premies voor sociale werknemersverzekeringen over het jaar 2002 had vastgesteld. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als gedaagde, had eerder een besluit genomen waarin premies definitief werden vastgesteld, ook voor dagen waarop geen arbeid was verricht maar wel loon was ontvangen. De gedaagde stelde dat de uitleg van de Raad te beperkt was en dat loondagen ook dagen omvatten waarop loon is ontvangen zonder dat er daadwerkelijk arbeid is verricht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de vraag of over dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen premies verschuldigd zijn, bevestigend moet worden beantwoord. De Raad stelt dat de dagen waarover appellante loon heeft betaald, ook al is er geen arbeid verricht, onder de regeling vallen. De Raad bevestigt dat de uitleg van de gedaagde over de loondagen in overeenstemming is met de wetgeving en dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt dat de definitie van loondagen niet beperkt is tot dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht, maar ook dagen omvat waarop loon is ontvangen, zoals vakantiedagen en ziektedagen. Dit is in lijn met de bedoeling van de wetgever en de geldende regelgeving. De uitspraak heeft implicaties voor de premieheffing en de interpretatie van loondagen in de sociale verzekeringswetten.

Uitspraak

04/2825 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft drs. J.M. de Vreede, werkzaam bij Ernst & Young Belastingadviseurs te Den Haag, op bij aanvullend beroepschrift van 25 juni 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 april 2004, reg. nr. 03/1499.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar namens appellante is verschenen drs. De Vreede voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman, P.R.H. Min en
mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 9 april 2003 heeft gedaagde ten aanzien van appellante de premies ingevolge de sociale werknemers- verzekeringswetten voor het jaar 2002 definitief vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 15 augustus 2003 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde allereerst overwogen dat de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaan zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Voorts heeft gedaagde gehandhaafd zijn opvatting dat deze uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het besluit van gedaagde van 15 augustus 2003 in rechte stand houdt. Daartoe heeft zij bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, het volgende overwogen:
“Aan de orde is allereerst de vraag of verweerder bij het vaststellen van de premies voor de sociale werknemers- verzekeringswetten over het premiejaar 2002 terecht en op de goede gronden premies heeft vastgesteld over dagen, waarop de werknemer niet feitelijk heeft gewerkt en zich eveneens niet beschikbaar heeft gehouden, doch waarover eiseres wel loon heeft betaald, zoals vakantiedagen, ATV-dagen, verlofdagen en ziektedagen.
Volgens de rechtbank is de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2001 hierop niet van toepassing. De CRvB heeft namelijk in zijn uitspraak van 31mei 2001 een oordeel gegeven over het in die zaak materiële punt van geschil, te weten de vraag wat verstaan moet worden onder “het aantal dagen…, waarover de werknemer loon heeft genoten” als bedoeld in artikel 9, eerste lid, CSV, bij werknemers die werken op 14 aaneengesloten dagen per 4 weken en die op die dagen 12 uren werken en 12 uren rusten, terwijl de loonbetaling eens per 4 weken plaatsvindt. De rechtbank ziet geen aanleiding de toepassing van bovengenoemde uitspraak van de CRvB - die zoals hierboven vermeld gaat over een bijzonder arbeidspatroon - ruimer te interpreteren dan expliciet uit de uitspraak valt af te leiden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in de uitspraak nergens een aanknopingspunt te vinden is dat de uitspraak ook ziet op dagen zoals genoemd in 2.6.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep reeds op grond van de uitspraak van de
CRvB gegrond te verklaren. De rechtbank zal dan ook vervolgens een oordeel dienen te geven over de in punt 2.6 genoemde vraag. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 9 CSV luidt - voor zover van belang - als volgt:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 165,63 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. (…)
2. Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Ziekenfondswet worden geheven, met dien verstande dat in plaats van het bedrag, genoemd in het vorige lid, een bedrag van € 111 in aanmerking wordt genomen. (…)
3. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert, betreft het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten.
4. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft voor wat het door de werkgever en door de werknemer verschuldigde gedeelte van het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemenen Werkloosheidsfonds betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten. (…)
Ingevolge artikel 627 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Op dit beginsel ‘geen arbeid, geen loon’ wordt vervolgens in de artikelen 7:628, 629 en 639 BW een uitzondering gemaakt. In deze artikelen is bepaald dat ondanks het feit dat de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, de werkgever toch loon is verschuldigd. Hierbij gaat het om dagen waarop de werknemer ongeschikt is tot werken wegens ziekte, zwangerschap of bevalling dan wel de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens vakantie of wegens een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de wekgever behoort te komen. Naast deze bepalingen in het BW kunnen ook in individuele en collectieve arbeidsovereen- komsten uitzonderingen worden gemaakt op het bepaalde in artikel 7:627 BW en kan derhalve ook over andere dagen dan hiervoor genoemd en waarop geen arbeid is verricht voor de werkgever de verplichting bestaan loon te betalen, zoals ATV-dagen.
De rechtbank is van oordeel dat onder ‘dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten’ in de zin van artikel 9 CSV eveneens de dagen dienen te worden verstaan, op welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, maar de werkgever toch op grond van het BW of anderszins gehouden is aan de werknemer loon te betalen. Verweerder heeft zich terecht op standpunt gesteld dat dergelijke dagen als loondagen moeten worden aangemerkt. Nu reeds op grond van het bovenstaande de rechtbank van oordeel is dat het standpunt van eiseres niet opgaat, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de Regeling loondagen.
Voorts is de vraag aan de orde of verweerder ten aanzien van werknemers in vaste dienst van eiseres, die ten behoeve van werkzaamheden op boorplatforms een periode veertien dagen van werken afwisselen met een gelijke periode van niet-werken, op juiste gronden per vier weken twintig loondagen in aanmerking heeft genomen.
Hierbij dienen de leden van artikel 9 CSV, zoals vermeld onder punt 2.9 in aanmerking worden genomen, alsmede het vijfde, zesde lid en tiende lid. Die luiden als volgt:
5. Indien de werkgever uitsluitend als gevolg van ploegendienst op minder dan vijf dagen per week arbeid verrichtte wordt hij geacht over het tijdvak, waarin hij in ploegendienst werkzaam was, over vijf dagen per week loon te hebben genoten.
6. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt:
(…)
b. het aantal dagen, waarover de werknemer gemiddeld per werkweek loon heeft genoten, geacht niet meer dan 5 te bedragen.
10. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Onze Minister kan tevens nadere regels stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Tevens is van belang artikel 2 van het op artikel 9, tiende lid, CSV gebaseerde en op 1 januari 1998 in werking getreden besluit ‘Nadere regels maximumdagloon en franchises WW’. Dat artikel luidt - voor zover van belang - als volgt.
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van de wet worden geheven, blijft ten aanzien van de werknemer die in een aaneengesloten periode van vier werkweken van het premiebetalingstijdvak meer dan 20 dagen loon heeft genoten, dat meerdere aantal dagen buiten beschouwing. (…)
Blijkens de uitspraak van de CRvB van 7 april 1993, RSV 1994/38, dient de hoedanigheid van werknemer in ploegendienst voor de toepassing van artikel 9, vijfde lid, CSV te blijken uit een repeterend patroon van weken waarin meer en weken waarin minder dan vijf dagen per week wordt gewerkt als gevolg van ploegendienst. De rechtbank is van oordeel dat de werknemers die in vaste dienst zijn van eiseres en een tijdvak van veertien dagen werken afwisselen met een tijdvak van veertien dagen niet-werken, in een repeterend patroon werken als door de CRvB omschreven en daarom werkzaam zijn in ploegendienst in de zin van artikel 9, vijfde lid, CSV.
In de weken waarin de betreffende werknemers niet werkzaam zijn geweest, bedraagt het aantal loondagen op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV, vijf dagen. In die weken hebben de betreffende werknemers immers uitsluitend als gevolg van de ploegendienst op minder dan vijf dagen per week werkzaamheden verricht, namelijk op geen enkele dag van de week. Op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV worden zij geacht over dit tijdvak van veertien dagen op vijf dagen per week loon te hebben genoten. ‘Het tijdvak, waarin bij in ploegendienst werkzaam was’ als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, CSV omvat naar het oordeel van de rechtbank namelijk zowel de veertiendaagse periode waarin de werknemer als gevolg van die ploegendienst feitelijk arbeid verricht, als de veertiendaagse periode waarin hij eveneens als gevolg van de ploegendienst niet werkzaam is.
Artikel 9, zesde lid, aanhef en onder b, CSV bepaalt dat bij de vaststelling van het aantal loondagen, zoals dat voor werknemers in ploegendienst onder meer is bepaald met inachtneming van artikel 9, vijfde lid, CSV, gemiddeld per werkweek niet meer dan vijf loondagen in aanmerking worden genomen. Omdat deze bepaling ziet op een gemiddelde per werkweek, impliceert dit dat een langere periode dan één week in aanmerking dient te worden genomen. Welke periode bij deze middeling in aanmerking moet worden genomen, is geregeld in artikel 2, eerste lid, van de Nadere regels maximumdagloon en franchises WW. Volgens deze bepaling blijft ten aanzien van een werknemer die in een aaneengesloten periode van vier werkweken van het premiebetalingstijdvak meer dan twintig loondagen heeft genoten het meerdere aantal dagen buiten beschouwing. De middeling dient dus plaats te vinden over het tijdvak van vier weken.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de in punt 2.6 genoemde werknemers in de weken waarin zij werken zeven loondagen in aanmerking moeten worden genomen en dat zij in de weken waarin zij als gevolg van de ploegendienst geen arbeid verrichten geacht worden over vijf dagen loon te hebben genoten. Omdat aldus over een periode van vier weken meer dan twintig loondagen worden genoten, blijft het meerdere aantal dagen boven de twintig buiten beschouwing. Verweerder heeft dan ook op goede gronden bij de berekening van de premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten over het jaar 2001 ten aanzien van de betreffende werknemers per vier weken twintig loondagen in aanmerking genomen.”.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en verwijst daarbij met name naar de uitspraak van de Raad van
31 mei 2001. Appellante is gelet op die uitspraak van mening dat het “aantal dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer loon heeft genoten” geen andere betekenis kan hebben dan de “dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt. Zij heeft daarbij benadrukt dat de omstandigheid dat haar werknemers een loon genieten dat ook betrekking heeft op weken waarin niet wordt gewerkt daaraan niet af kan doen. Daaraan kan in haar visie eveneens niet afdoen de door gedaagde ter zitting van de rechtbank genoemde Regeling loondagen van 3 februari 2004, nu de daarin vervatte overgangsbepaling, voor zover al niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het rechtszekerheidsbeginsel, in strijd moet worden geacht met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en / of artikel 1 van het bij dit verdrag behorende Eerste Protocol.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat de Raad een te beperkte uitleg aan het begrip loondagen geeft. De uitleg van de Raad dat onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” acht gedaagde in strijd met de letterlijke tekst van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), en overigens ook met de bedoeling van de wetgever. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst gedaagde er op dat in het gehele systeem van de premieheffing werknemersverzekeringen geen verband wordt gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid en dat het ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om alleen arbeidsdagen als loondagen aan te merken. Toepassing van de door de Raad gegeven definitie van het begrip loondag zou immers tot een onaanvaardbare rechtsongelijkheid leiden omdat bij gelijke lonen dan verschillende bedragen aan premies verschuldigd zou zijn. Bovendien zouden op deze wijze dagen waarover wel loon is genoten, maar waarop geen arbeid is verricht niet als loondagen kunnen worden aangemerkt, Gedaagde is dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” dient te worden gelezen als “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten”.
Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd overweegt de Raad allereerst dat appellante zowel in beroep als ter zitting van de Raad heeft gesteld dat zij geen premies is verschuldigd over dagen waarop door haar werknemers niet is gewerkt maar door hen wel loon is genoten. Blijkens haar beroepschrift heeft zij hierbij het oog gehad op vakantiedagen, ADV-dagen, ziektedagen, dan wel anderszins dagen waarop niet is gewerkt wegens ploegendienst, maar wel loon is genoten.
Hiervan uitgaande overweegt de Raad allereerst dat in hoger beroep slechts aan de orde is de vraag of over de dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde in 2002, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenig- vuldiging van een bedrag van € 159,- met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. Zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat deze dagen waarover appellante loon heeft betaald, doch op welke dagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot het hetgeen door appellante is gesteld omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad van oordeel dat, wat daarvan ook verder moge zijn, er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enige algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door appellante genoemde verdragsbepalingen, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van appellante dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop ook is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door appellante genoemd in haar aanvullend bezwaarschrift, premies zijn verschuldigd, Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.