ECLI:NL:CRVB:2005:AU0298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1094 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van loondagen en premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2005, staat de betekenis van de term 'loondagen' centraal, zoals bedoeld in artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Raad behandelt de vraag of over dagen waarop geen arbeid is verricht, maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat over deze loondagen geen premies verschuldigd zijn.

De gedaagde, vertegenwoordigd door J. Hofman van B.D.O. Accountants & Adviseurs, stelt dat er geen premies verschuldigd zijn over dagen waarop geen arbeid is verricht, maar wel loon is ontvangen. De Raad overweegt dat de regeling die deze kwestie betreft, bevestigend moet worden beantwoord. De Raad stelt vast dat de dagen waarover gedaagde loon heeft gereserveerd, niet anders zijn dan de dagen die onder de regeling vallen, ongeacht of er daadwerkelijk arbeid is verricht.

De Raad concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden en dat het beroep van de gedaagde ongegrond is. De Raad wijst erop dat de uitleg van het begrip 'loondagen' niet beperkt kan worden tot dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht. De uitspraak benadrukt dat de regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verduidelijkt dat ook dagen waarop geen arbeid is verricht, maar wel loon is ontvangen, onder de loondagen vallen. De Raad oordeelt dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in overeenstemming is met de wet en de bedoeling van de wetgever.

Uitspraak

04/1094 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 21 april 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op
14 januari 2004 tussen partijen onder kenmerk 03/1102 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft geen gebruik gemaakt van het indienen van een verweerschrift.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 maart 2005, waar namens appellant zijn verschenen mr. D.M. Rensema, mr. D.A. Rusman, P.R.H. Min en mr. M.J. van Vuuren, allen werkzaam bij het Uwv. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Hofman, werkzaam bij B.D.O. Accountants & Adviseurs te Dordrecht.
II. MOTIVERING
Bij gedaagde is door de looninspectie van appellant op 26 en 27 november 2002 een looncontrole gehouden. Op basis van de resultaten van deze looncontrole, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het looncontrolerapport van 29 november 2002, heeft appellant gedaagde bij besluit van 18 december 2002 correctienota’s doen toekomen over de jaren 1997 tot en met 2001. De correcties hebben betrekking op de constatering van de looninspecteur dat over de door gedaagde gereserveerde bedragen in verband met niet uitbetaald loon over opgenomen verlofdagen over de jaren 1997 tot en met 2001 geen premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten zijn afgedragen.
De bezwaren daartegen zijn bij besluit van 25 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant allereerst overwogen dat de uitspraak van de Raad van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing sociale werknemersverzekeringswetten over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore. Nu in deze zaak hiervan geen sprake is, dient het beroep op deze uitspraak te falen, aldus appellant. Voorts heeft appellant gehandhaafd zijn opvatting dat bovengenoemde uitspraak van de Raad niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies sociale werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven. Ten slotte is appellant van mening dat het een wettelijke verplichting van de werkgever is minimaal twintig vakantiedagen en erkende feestdagen door te betalen ondanks het feit dat op die dagen niet wordt gewerkt. De opgebouwde, maar niet tijdens vakantie- en feestdagen uitbetaalde reservering dient derhalve op grond van het bovenstaande als loon te worden aangemerkt.
De rechtbank is, zich daarbij beperkend tot het tussen partijen bestaande geschil over de vraag of appellant, met inachtneming van de maximum premielonen en de geldende franchises, gehouden is tot premieheffing ingevolge de werknemersverzekeringswetten over dagen waarop niet is gewerkt, maar wel loon is gereserveerd tot het volgende oordeel gekomen.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt - verwezen wordt daarbij naar de uitspraak van de Raad van
31 mei 2001 - dat onder “het aantal dagen (….) waarover de werknemer loon heeft genoten” ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) geen andere betekenis kan hebben dan “dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt”, en dat de Centrale Raad van Beroep de uitleg van artikel 9, eerste lid, van de CSV niet heeft uitgebreid met de dagen waarover de werknemer loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering heeft genoten. Hieruit volgt dat over dagen dat loon wordt ontvangen, maar waarop niet is gewerkt, niet kunnen worden betrokken bij de premieheffing werknemersverzekeringswetten en dat op grond hiervan, onder gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en is van oordeel dat door het “loondagenbegrip” te beperken tot dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt een te restrictieve uitleg wordt gegeven aan dit begrip. In dit verband heeft appellant nog het volgende aangevoerd:
“Recente uitspraken van de rechtbank te Rotterdam waarin de rechtbank het begrip loondag kwalificeert als “dag waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt”, hebben voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de aanleiding gevormd om gebruik te maken van zijn in artikel 9 lid 10 van de CSV neergelegde bevoegdheid tot het stellen van nadere regelen. Bij Regeling van
3 februari 2004, nr. SV/F&W/04/5689, gepubliceerd op 12 februari 2004 in de Staatscourant 2004, nr. 29 (hierna: de Regeling), is verduidelijkt wat verstaan moet worden onder het begrip “dagen waarover de werknemer loon heeft genoten” als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Hieronder vallen blijkens artikel 1 van de regeling en de toelichting daarop naast de dagen waarover de werknemer tegen loon heeft gewerkt ook dagen waarop geen arbeid wordt verricht maar wel loon wordt genoten zoals bijvoorbeeld vakantie- en ziektedagen. Voorts betreft het dagen waarop de werknemer normaal gesproken zou hebben gewerkt maar geen werkzaamheden verricht en waarover de werkgever wel loon betaalt, bijvoorbeeld ouderschapsverlof waarbij het loon wordt doorbetaald. Tenslotte betreffen het ook dagen waarover en uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede of derde lid van de CSV wordt genoten.
Het voorgaande betekent naar onze mening een ondersteuning voor ons standpunt dat een te beperkte uitleg aan het “loondagbegrip” wordt gegeven. De restrictieve uitleg waarbij onder loondagen moet worden verstaan “de dagen waarop een werknemer tegen loon heeft gewerkt” achten wij in strijd met de letterlijke tekst van artikel 9 CSV en tevens met de bedoeling van de wetgever. Wij zijn dan ook van oordeel dat de zinsnede in artikel 9, eerste lid, van de CSV, waarin wordt gerefereerd aan “dagen waarover loon is genoten” niets anders kan betekenen dan “dagen waarover loon of een aan loon gelijkgestelde uitkering is genoten”.
Gedaagde is - kort samengevat - van mening dat over dagen waarop om welke reden dan ook geen arbeid door werknemers is verricht, maar waarover wel loon is genoten, geen premies werknemersverzekeringswetten zijn verschuldigd. Daaraan kan in haar visie niet afdoen de door appellant genoemde regeling, nu de daarin vervatte overgangsbepaling voor zover al niet in strijd zijnde met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het rechtszekerheids- beginsel, in strijd moet worden geacht met (artikel 6 van) het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of artikel 1 van het bij dit verdrag behorende Eerste Protocol.
Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, overweegt de Raad allereerst dat in hoger beroep slechts aan de orde is de vraag of over de dagen waarop niet is gewerkt maar wel loon is ontvangen, premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd zijn.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, zoals dit luidde ten tijde hier in geding, is bepaald dat bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 167,70 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking blijft.
Op grond van het tiende lid van artikel 9 kan de minister nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Tevens kan de minister nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft de minister een regeling als bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de CSV vastgesteld, houdende verduidelijking van het begrip dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9 van de CSV. Deze regeling luidt als volgt:
Artikel 1
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking genomen.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het licht van deze regeling dient de in dit geding aan de orde zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Gesteld noch gebleken is dat de dagen waarover gedaagde loon heeft gereserveerd, doch op welke dagen ten gevolge van vakantie of erkende feestdagen niet is gewerkt, geen dagen betreffen als bedoeld in deze regeling.
Met betrekking tot het door gedaagde gestelde omtrent de terugwerkende kracht van deze regeling is de Raad van oordeel dat, wat daarvan ook verder moge zijn, er geen sprake van kan zijn dat zulks een schending oplevert van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel van de door gedaagde genoemde verdragsbepalingen, nu deze regeling inderdaad niets anders inhoudt dan een verduidelijking van in het bijzonder het bepaalde in artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV, meer in het bijzonder van de daarin vervatte zinsnede “het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten”. Deze zinsnede biedt geen steun voor de opvatting van gedaagde dat artikel 9, eerste lid en eerste volzin, van de CSV enkel ziet op dagen waarover loon is ontvangen en waarop is gewerkt. Deze steun is evenmin te vinden in ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 en in de in die uitspraak vermelde uitspraken, nu de uitspraak van 31 mei 2001 ziet op een specifieke, zich in de offshore voordoende situatie van een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af en in het licht hiervan in het bijzonder op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV. Bovendien werden partijen bij die uitspraak niet verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of ook over dagen, als door gedaagde genoemd in haar bezwaarschrift, premies zijn verschuldigd. Dit laatste is daarbij dan ook niet ten principale aan de orde geweest.
Uit het vorengaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.