ECLI:NL:CRVB:2005:AU0204
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- O.J.D.M.L. Jansen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2005, staat de herziening van de WAO-uitkering van gedaagde centraal. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 10 mei 2001 de arbeidsongeschiktheid van gedaagde herzien van 80-100% naar 25-35%. Gedaagde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de rechtbank Breda op 17 februari 2003 gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en gaf opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het bestreden besluit van het Uwv, dat gedaagde geschikt achtte voor drie geselecteerde functies, rechtens juist is. De Raad stelt vast dat de door het Uwv gehanteerde schattingsgrondslag correct is toegepast. De functies samensteller, medewerkster printafdeling en printmonteur zijn door de arbeidsdeskundige geselecteerd en voldoen aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad concludeert dat de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onterecht heeft verworpen.
De Raad oordeelt dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor gedaagde, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is berekend. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het inleidend beroep van gedaagde wordt alsnog ongegrond verklaard. De Raad beslist dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de schattingsmethoden bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.