ECLI:NL:CRVB:2005:AT9944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4403 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering medewerker Waterschap Zeeuws-Vlaanderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een medewerker van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen tegen de functiewaardering die aan zijn functie is toegekend. De appellant, werkzaam bij de afdeling Belastingen, heeft bezwaar gemaakt tegen de indeling van zijn functie in hoofdgroep III van het functiewaarderingssysteem, en stelt dat deze ten onrechte is ingedeeld in plaats van hoofdgroep IV, wat een hogere waardering zou betekenen. De rechtbank Middelburg had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 12 mei 2005 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoert dat zijn functie meer verantwoordelijkheden met zich meebrengt dan de huidige indeling doet vermoeden. Hij betoogt dat de indeling in hoofdgroep IV gerechtvaardigd is vanwege de verantwoordelijkheden en de specifieke kennis die zijn functie vereist. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig overwogen, maar concludeert dat de indeling in hoofdgroep III niet onhoudbaar is. De Raad stelt vast dat de werkzaamheden van de appellant zich beperken tot een nauw afgebakend werkgebied, waarvoor geen beleidsmatige of hoog gekwalificeerde werkzaamheden vereist zijn. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functiewaardering op voldoende gronden is gebaseerd. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een dergelijke vergoeding.

Uitspraak

03/4403 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (België), appellant,
en
het Dagelijks Bestuur van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 augustus 2003, nr. Awb 02/444, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 12 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. W.F. Odekerken, werkzaam bij Leeuwendaal advies bv, en F.C.M. de Vries, werkzaam bij het waterschap Zeeuws-Vlaanderen.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam in de functie van [naam functie] bij de afdeling Belastingen van de sector Middelen van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen.
1.2. Op grond van een op 10 januari 2002 vastgestelde functiebeschrijving is deze functie gewaardeerd aan de hand van het Leeuwendaal Algemeen Functiewaarderingssysteem,
variant Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (hierna: het functiewaarderingssysteem). Daartoe is de functie eerst ingedeeld in een van de daarin genoemde vijf hoofdgroepen en vervolgens, in het licht van deze hoofdgroep, op vijf verschillende secundaire gezichtspunten gewaardeerd.
De functie is ingedeeld in hoofdgroep III (MBO/MBA/MEO-niveau) met een score van in totaal 12 punten voor de gezichtspunten, hetgeen leidde tot indeling in salarisschaal 8.
1.3. Bij het bestreden besluit van 11 juli 2002 heeft gedaagde na bezwaar deze waardering gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat zijn functie ten onrechte is ingedeeld in hoofdgroep III. Appellant meent dat een indeling in hoofdgroep IV (HBO/HEO-niveau) is aangewezen, gelet op de verantwoordelijkheid die hij heeft voor de realisatie van de producten van de afdeling, het hoge afbreukrisico dat hij daarbij loopt en de specifiek vereiste kennis.
3.2. Voorts is appellant van mening dat het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde met een score 3 is ondergewaardeerd. Daartoe voert hij aan dat de functie een zelfstandig vakgebied beslaat dat zich uitstrekt over fiscale, civielrechtelijke en economische aangelegenheden. Voorts heeft hij erop gewezen dat aan de functie van Coördinator heffingen, die zich hiërarchisch op hetzelfde niveau bevindt als zijn functie, wel een score 4 is toegekend. Een dergelijk onderscheid tussen deze functies is zijns inziens ook bij vergelijkbare organisaties zoals de Belastingdienst niet gebruikelijk, hetgeen volgens appellant in beroep bij de rechtbank is bevestigd door de door hem meegebrachte getuige-deskundige.
3.3. Ook met betrekking tot de score voor het gezichtspunt creativiteit meent appellant dat deze op één punt hoger, namelijk op 3 punten, had moeten worden vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat een belangrijk element in zijn functie, zeker in vergelijking met die van de Coördinator heffingen, is dat hij oplossingen of methoden moet bedenken om belastingen die niet zijn voldaan alsnog te innen. Tevens vindt appellant het onjuist dat zijn functie op dit gezichtspunt lager is gewaardeerd dan de functie van deurwaarder, aan welke functie voor creativiteit een score van 3 is toegekend. Daartoe wijst hij erop dat het tot zijn functie behoort dat richting en dagelijkse begeleiding wordt gegeven aan de activiteiten van de deurwaarders. Ook voor dit standpunt verwijst appellant naar de door hem bij de rechtbank meegebrachte getuige-deskundige.
3.4. Met betrekking tot het gezichtspunt leiding geven is appellant van opvatting dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan is dat zijn functie inhoudt dat leiding wordt gegeven aan drie functionarissen met een schaal 8-functie en aan twee functionarissen met een schaal 7-functie.
3.5. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd en de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Voorop gesteld dient te worden dat de rechterlijke toetsing in gevallen als deze een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
De indeling in hoofdgroep III
4.2. De indeling in hoofdgroepen is blijkens het functiewaarderingssysteem gebaseerd op het werk- en denkniveau dat nodig is om de functie op normaal-goede wijze te vervullen. De functie van appellant is door gedaagde ingedeeld in hoofdgroep III. Volgens het functiewaarderingssysteem gaat het bij deze hoofdgroep om werkzaamheden waarvoor als basis een afgeronde middelbare beroepsgerichte scholing en aanvullend praktijkkennis is vereist. Daarbij zijn de werkzaamheden in het algemeen bepaald tot een vrij nauw afgebakend werkgebied of takenpakket, maar vereisen zij wel eigen analyse, interpretatie, conceptie en aanpak. De Raad constateert dat de functie van appellant inhoudt de zorg voor de invordering van waterschapsbelastingen, alsook de zorg voor het beheer en onderhoud van debiteurenbestanden, het verzenden van aanslagen en aanmaningen en het betekenen van dwangbevelen en de dwanginvordering. Deze werkzaamheden zijn echter in die zin beperkt dat het gaat om een vrij nauw afgebakend werkgebied (belastingin-vordering) waarop duidelijke regels en richtlijnen moeten worden toegepast. Daartoe volstaat naar het oordeel van de Raad eigen analyse, interpretatie en aanpak zoals vermeld bij hoofdgroep III. Voorts stelt de Raad vast dat, vanuit de functiebeschrijving bezien, de bij hoofdgroep IV beschreven karakteristieken niet van toepassing zijn op appellants functie. Voor indeling in hoofdgroep IV dient namelijk, uitgaande van globaal geformuleerde algemene beleidslijnen, te worden deelgenomen aan de beleidsvoor-bereiding en/of dienen hoog gekwalificeerde werkzaamheden te worden uitgevoerd. In de functie van appellant gaat het niet om beleid in de zin van het ontwikkelen van een visie op een breed terrein op basis van onderzoek, zoals vermeld in de toelichting bij hoofd-groep IV, maar meer om uitvoeringsaspecten. De indeling in hoofdgroep III acht de Raad derhalve niet onhoudbaar.
Het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde
4.3.1. De score 3 voor dit gezichtspunt berust naar het oordeel van de Raad evenmin op onvoldoende gronden. Deze score betekent volgens het functiewaarderingssysteem dat de functie, naast de basiskennis, een - op ruime aanvullende kennis en kunde gebaseerde - senioriteit vereist ten opzichte van andere functies binnen hetzelfde vakgebied en binnen dezelfde hoofdgroep. Deze omschrijving is van toepassing op de functie van appellant. Voorts blijkt niet dat de functie voldoet aan de bij score 4 gestelde criteria. Deze criteria houden, voor zover hier relevant, in dat de functie, gezien het overkoepelende en integrerende karakter of het bijzonder specialistische karakter daarvan, zeer bijzondere extra kennis en kunde vereist. Van aarzeling tussen hoofdgroep III en hoofdgroep IV is evenmin sprake.
4.3.2. Dat het functiewaarderingssysteem wat betreft het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde inconsistent is toegepast, is de Raad niet gebleken. De Raad stelt daartoe allereerst vast dat het functiewaarderingssysteem niet voorziet in een vergelijking met andere functies, bijvoorbeeld de functie Coördinator heffingen zoals door appellant gemaakt, maar uitgaat van de waardering van een functie op basis van de daarvan opgemaakte beschrijving. Op grond van de stukken, met name de functiebeschrijvings-formulieren, en het verhandelde ter zitting kan voorts niet worden staande gehouden dat beide functies op dit punt zonder meer vergelijkbaar en gelijkwaardig zijn. Deze grief van appellant treft derhalve evenmin doel.
Het gezichtspunt creativiteit
4.4.1. Bij dit gezichtspunt gaat het om het benodigde probleemoplossend vermogen (zelf verzinnen, ontwerpen e.d.) dat voortvloeit uit de aard van de werkzaamheden. Een score 2 wordt volgens het functiewaarderingssysteem toegekend indien een beroep wordt gedaan op eigen inzicht en interpretatie binnen (vakmatig) bekende werkwijzen, met name bij het inspelen op wisselende situaties of omstandigheden. Bij de score 3 geldt dat de functie het regelmatig creëren van nieuwe oplossingen en/of nieuwe uitgangspunten en/of nieuwe methoden/technieken vereist. De nadruk ligt daarbij op het formuleren daarvan. Op grond van de functiebeschrijving en uit hetgeen appellant heeft aangevoerd kan de Raad niet tot de conclusie komen dat de toegekende score 2 op onvoldoende gronden berust. Daartoe heeft de Raad met name in overweging genomen dat onderdeel 5 van de functiebeschrij-ving inhoudt dat appellant is belast met de behandeling van verzoekschriften voor kwijtschelding en met betalingsregelingen en voorts dat hij adviseert over de beleids-matige aspecten op het gebied van invordering. Die taken zijn ingekaderd in formele en materiële wetgeving en vereisen niet het regelmatig moeten creëren van nieuwe oplossingen, nieuwe methoden of technieken. De opvatting van gedaagde dat de score 2 volstaat en dat er onvoldoende aanleiding is voor toekenning van een score 3 acht de Raad dan ook niet onhoudbaar.
4.4.2. Appellant heeft met betrekking tot dit gezichtspunt eveneens gewezen op een niet-consistente toepassing van het functiewaarderingssysteem, nu aan de deurwaarders aan wie hij dagelijks leiding geeft één punt meer is toegekend voor het gezichtspunt creativiteit dan aan zijn functie. De Raad overweegt daaromtrent dat de omstandigheid dat appellant functioneel leiding geeft aan de deurwaarders niet betekent dat aan de functie van deurwaarder niet een hogere score voor het gezichtspunt creativiteit kan worden toegekend. Gezien de aard van hun werkzaamheden, waarbij de deurwaarders regelmatig direct zullen moeten inspelen op wisselende situaties, zonder op collega’s of leidinggevenden te kunnen terugvallen, is het verschil in score naar het oordeel van de Raad voldoende verklaarbaar. Ook hetgeen appellant naar voren heeft gebracht met betrekking tot de functie van Coördinator heffingen maakt - gezien de reeds eerder gesignaleerde verschillen tussen heffing en invordering - niet dat de score 2 voor de functie van appellant onhoudbaar is.
Het gezichtspunt leiding geven
4.5. Met betrekking tot de score voor het gezichtspunt leiding geven heeft appellant in bezwaar aangegeven dat hij geen bezwaar maakte tegen de score op dit punt. Dit gezichtspunt kon dus in beroep niet alsnog aan de orde zijn omdat het bestreden besluit daarover niet handelde. De rechtbank heeft dit gezichtspunt dan ook terecht buiten beschouwing gelaten.
5. Het vorenstaande houdt in dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door als G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
8.07