ECLI:NL:CRVB:2005:AT9831
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WAO-uitkering na herhaalde beroepsgronden
In deze zaak gaat het om de weigering van de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante, die als boekettenmaakster werkte, is op 21 februari 2001 uitgevallen door klachten aan haar rechterarm en rechterpols. Na een auto-ongeluk op 8 maart 2001 heeft zij ook nek-, schouder- en onderrugklachten ontwikkeld. Ondanks haar medische beperkingen, oordeelde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) dat zij in staat was om andere functies te vervullen, waardoor zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit leidde tot de weigering van haar aanvraag voor een WAO-uitkering.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts haar beperkingen te laag heeft ingeschat en heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige. Tijdens de zitting op 3 juni 2005 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde zich liet vertegenwoordigen door een medewerker van het Uitvoeringsinstituut. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de bezwaren van appellante in wezen een herhaling zijn van wat eerder in de procedure is aangevoerd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.
De Raad heeft de verklaring van de fysiotherapeut, die door appellante in hoger beroep is overgelegd, niet als voldoende bewijs gezien om het bestreden besluit te weerleggen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het bestreden besluit op goede gronden rust. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om de gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 juli 2005.