ECLI:NL:CRVB:2005:AT9324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3046 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M. Pijper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker, die een uitkering ontvangt van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. Deze uitspraak betrof het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar met betrekking tot opmerkingen die verzoeker had gemaakt over een werkpolis die hem op 19 oktober 2004 was toegestuurd.

De rechtbank had het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat de werkpolis niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beschouwd. Verzoeker was van mening dat de werkpolis wel als een besluit moest worden aangemerkt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar was overschreden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Volgens vaste jurisprudentie is de mogelijkheid om een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De aangevoerde omstandigheden door verzoeker waren niet zodanig dat de uitspraak in de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er werd geen aanleiding gezien voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier.

Uitspraak

05/3046 WWB-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld (bij de Raad aanhangig onder reg.nr. 05/3018 WWB) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 april 2005, reg.nr. 05/826 WWB.
Bij brief van 19 mei 2005 heeft verzoeker tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid van de Awb is de behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Verzoeker ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van gedaagde.
Op 19 oktober 2004 heeft gedaagde aan verzoeker als aanvulling bij het besluit inzake de toekenning of de voortzetting van de uitkering ingevolge de WWB een werkpolis doen toekomen. Verzoeker heeft deze werkpolis op 25 oktober 2005 ondertekend en voorzien van enkele opmerkingen over de inhoud ervan.
Bij brief van 16 maart 2005 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar met betrekking tot de door verzoeker gemaakte opmerkingen over de inhoud van de werkpolis van 19 oktober 2004.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hierbij - onder meer - overwogen dat de werkpolis van 19 oktober 2004 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden beschouwd.
Verzoeker is van mening dat de werkpolis als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. In het verzoekschrift heeft verzoeker vermeld dat de noodzaak tot het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen, dat de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar ruimschoots is overschreden.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Volgens - inmiddels - vaste jurisprudentie van de Raad is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
Hetgeen door verzoeker is aangevoerd levert geen grond op om te oordelen dat er van de zijde van verzoeker sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank een oordeel gegeven over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Ook anderszins vormen de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook kennelijk ongegrond.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.