ECLI:NL:CRVB:2005:AT9161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boetenota's en verhoogde franchise door vakantiefondssysteem
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij bezwaren tegen correctienota's en boetenota's ongegrond zijn verklaard. De zaak betreft een looncontrole die op 11 oktober 2001 bij appellante is uitgevoerd, waarbij is vastgesteld dat een aantal werknemers ten onrechte een verhoogde franchise heeft genoten. Dit gebeurde doordat dagen waarop een uitkering is genoten in verband met het vakantiefondssysteem als loondagen zijn aangemerkt. Daarnaast is geconstateerd dat er geen vervoersdocumenten aanwezig waren voor drie werknemers die een onbelaste reiskostenvergoeding ontvingen.
De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat zij op basis van eerdere uitlatingen van de inspecteur mocht vertrouwen dat haar handelwijze correct was. De Raad heeft de zaak behandeld op 2 mei 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en controller, terwijl gedaagde zich niet liet vertegenwoordigen.
De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De eerdere uitlatingen van de inspecteur zijn niet voldoende om het vertrouwen van appellante te rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeert dat de aangevochten uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van gewekt vertrouwen dat haar handelwijze niet tot correcties zou leiden.