ECLI:NL:CRVB:2005:AT8858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5658 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van periodieke uitkering aan vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft op 9 augustus 2004 besloten om de aanvraag te weigeren, omdat eiser niet als invalide werd beschouwd volgens de criteria van de Wet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij hij zijn standpunt heeft toegelicht in een beroepschrift en een nadere brief op 22 april 2005.

De Centrale Raad heeft de zaak behandeld op 19 mei 2005, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerster vertegenwoordigd werd door mr. A. den Held. De Raad heeft de medische adviezen van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die concludeerden dat eiser lijdt aan een lichte tot matige chronische posttraumatische stressstoornis, maar dat deze niet zodanig ernstig is dat het zijn functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten beïnvloedt. Daarnaast zijn de rugklachten van eiser niet in verband gebracht met de oorlog, aangezien deze pas op latere leeftijd zijn ontstaan en toegeschreven kunnen worden aan zijn werk en hoge leeftijd.

De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen medische gegevens zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Daarom heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en geen termen gezien voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, op 30 juni 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5658 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 september 2004, kenmerk JZ/Q70/2004/0629, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met dit besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 april 2005 heeft eiser zijn beroep nader toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 mei 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren [in] 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend onder meer om toekenning van een periodieke uitkering als vervolgde in de zin van de Wet.
Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft verweerster eiser erkend als vervolgde in de zin van de Wet, doch hem een periodieke uitkering ingevolge de Wet geweigerd op de grond dat eiser uit hoofde van de in verband met de vervolging staande ziekten en gebreken - te weten psychische klachten - niet is geïnvalideerd als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet.
De lage rugklachten en maagklachten heeft verweerster niet aanvaard als staande in het door de Wet vereiste verband met de vervolging. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is, overeenkomstig medisch advies bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In geding is de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet heeft recht op een uitkering: de vervolgde, die wegens ziekten of gebreken, welke door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd, buiten staat is door arbeid een inkomen te verwerven dat gelijk is aan de ingevolge artikel 8 vastgestelde grondslag.
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit in overeenstemming is met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen onder meer berusten op een rapport van onderzoek van eiser door de arts G.J. Laatsch, verricht op 16 juli 2004 mede in het kader van een door eiser tevens ingediende aanvraag ingevolge de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), en op informatie van zijn huisarts.
Uit die adviezen komt naar voren dat er bij eiser sprake is van een lichte tot matige chronische posttraumatische stress- stoornis, die een lichte beperking geeft in zijn dagelijkse activiteiten, echter niet zodanig ernstig dat sprake is van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten. Ten aanzien van de rugklachten wordt geoordeeld dat deze niet in verband kunnen worden gebracht met de oorlog nu deze, gelet op de medische gegevens, eerst op latere leeftijd zijn ontstaan en kunnen worden toegeschreven aan eisers rugbelastend werk en voorts aan zijn hoge leeftijd. Wat betreft de maagklachten is er geen causaal verband vastgesteld nu deze sinds 1998 zijn verdwenen en door eiser niet is aangegeven dat hij er thans last van heeft.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Nu geen medische gegevens die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn aangetroffen noch nader ingebracht, was verweerster gerechtigd bedoelde adviezen daaromtrent te volgen. De Raad voegt hier nog aan toe dat eisers standpunt dat zijn rugklachten het gevolg zijn van het slapen op de grond tijdens de internering geen steun vindt in de beschikbare medische gegevens.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het ingestelde beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2005.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) E. Heemsbergen.