ECLI:NL:CRVB:2005:AT8480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- M.C.M. van Laar
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het Fooienbesluit en naheffing van premies in het kader van het minimumloon
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een horecabedrijf, tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante heeft in het jaar 2000 een aantal van haar werknemers niet het voor hen geldende minimumloon uitbetaald, zoals vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor de horeca. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) heeft premies voor de werknemersverzekeringen nageheven, gebaseerd op het verschil tussen de door appellante betaalde lonen en het voor de werknemers geldende minimumloon. Daarnaast is er een boete van 37,5% opgelegd, omdat het ging om een tweede overtreding binnen vijf jaar. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en bevestigd dat gedaagde de wettelijke bepalingen correct heeft toegepast. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, waarbij zij aanvoert dat gedaagde bij de premievaststelling had moeten uitgaan van het feitelijk uitbetaalde loon en niet van een fictief CAO-loon. Ook heeft zij betoogd dat gedaagde ten onrechte rekening heeft gehouden met een eerder opgelegde boete, die nog niet definitief was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de verwijzing in het Fooienbesluit naar de minimumlonen in de CAO ondubbelzinnig is. De Raad benadrukt dat bijtelling moet plaatsvinden in gevallen waarin minder wordt betaald dan het minimumloon volgens de CAO. De Raad merkt ook op dat het hoger beroep geen schorsende werking heeft, wat betekent dat de opgelegde boete en naheffing van premies gehandhaafd blijven. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 23 juni 2005.