ECLI:NL:CRVB:2005:AT8480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1457 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Fooienbesluit en naheffing van premies in het kader van het minimumloon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een horecabedrijf, tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante heeft in het jaar 2000 een aantal van haar werknemers niet het voor hen geldende minimumloon uitbetaald, zoals vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor de horeca. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) heeft premies voor de werknemersverzekeringen nageheven, gebaseerd op het verschil tussen de door appellante betaalde lonen en het voor de werknemers geldende minimumloon. Daarnaast is er een boete van 37,5% opgelegd, omdat het ging om een tweede overtreding binnen vijf jaar. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en bevestigd dat gedaagde de wettelijke bepalingen correct heeft toegepast. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, waarbij zij aanvoert dat gedaagde bij de premievaststelling had moeten uitgaan van het feitelijk uitbetaalde loon en niet van een fictief CAO-loon. Ook heeft zij betoogd dat gedaagde ten onrechte rekening heeft gehouden met een eerder opgelegde boete, die nog niet definitief was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de verwijzing in het Fooienbesluit naar de minimumlonen in de CAO ondubbelzinnig is. De Raad benadrukt dat bijtelling moet plaatsvinden in gevallen waarin minder wordt betaald dan het minimumloon volgens de CAO. De Raad merkt ook op dat het hoger beroep geen schorsende werking heeft, wat betekent dat de opgelegde boete en naheffing van premies gehandhaafd blijven. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 23 juni 2005.

Uitspraak

04/1457 CSV
U I T S P R A A K
in het geding [vestigingsplaats][appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is mr. P.J. Siekman, verbonden aan Siekman & Stassen Advocaten en Belastingadviseurs te Hoofddorp, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen van de tussen partijen op 2 februari 2004 onder kenmerk 03-274 door de rechtbank Haarlem gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 26 mei 2005, waar partijen met voorafgaande kennisgeving niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die ook de rechtbank in de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
Appellante, die een horecabedrijf exploiteerde, heeft in het jaar 2000 een aantal van haar werknemers niet het voor hen geldende minimumloon op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de CAO) uitbetaald. Gedaagde heeft over dit jaar met toepassing van het op artikel 7, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering gebaseerde besluit van 21 december 1989 van de Sociale Verzekeringsraad inzake waardering van fooien (hierna: het Fooienbesluit) premies voor de werknemersverzekeringen nageheven, berekend naar het verschil tussen de door appellante betaalde lonen en het voor de desbetreffende werknemers geldende minimumloon op grond van de CAO. Voorts heeft gedaagde een boete opgelegd van 37,5%, waarbij hij er onder meer van is uitgegaan dat het hier een tweede overtreding van appellante binnen vijf jaar betreft. Het bezwaar van appellante is bij het bestreden besluit van 31 december 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft in de aangevallen uitspraak onder meer overwogen dat gedaagde een juiste toepassing heeft gegeven aan wettelijke bepalingen van dwingend recht. Appellante heeft de juistheid van deze uitspraak bestreden. Zij heeft haar standpunt herhaald dat gedaagde bij de premievaststelling had moeten uitgaan van het feitelijk uitbetaalde loon en stelt dat gedaagde ten onrechte is uitgegaan van een fictief CAO-loon. Appellante heeft hieraan toegevoegd dat gedaagde bij het gecorrigeerde loon ten onrechte is uitgegaan van een bedrag dat het niveau van het wettelijk minimumloon te boven gaat. Wat de boete betreft had gedaagde volgens appellante geen rekening mogen houden met een over het jaar 1999 opgelegde boete, omdat die boete nog niet definitief vaststaat nu daarover nog een beroepsprocedure loopt.
De Raad kan zich geheel vinden in de aangevallen uitspraak. Daaraan voegt hij nog het volgende toe.
In de tekst van artikel 3 van het Fooienbesluit wordt ondubbelzinnig verwezen naar de minimumlonen zoals bedoeld in de CAO. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 15 januari 2004, LJN nr. AO4150, dient bijtelling plaats te vinden in al die gevallen, waarin minder wordt betaald dan het minimumloon ingevolge artikel 7 van de CAO en wel tot het bedrag ter hoogte van het voor de functie geldende minimumloon ingevolge de CAO.
Met betrekking tot de opgelegde boete merkt de Raad nog op dat ingevolge artikel 6:16 in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ook het hoger beroep geen schorsende werking heeft
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) J.P. Mulder.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.