ECLI:NL:CRVB:2005:AT8230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van eenmansbedrijfjes als onderaannemers in de kassenbouw
In deze zaak gaat het om de verzekeringsplicht van eenmansbedrijfjes die als onderaannemers werkzaam zijn in de kassenbouw. Appellante, een onderneming in de kassenbouw, had een aantal eenmanszaken ingeschakeld voor montage- en onderhoudswerkzaamheden. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft vastgesteld dat deze eenmanszaken, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], als verzekeringsplichtig moeten worden beschouwd op basis van hun werkzaamheden voor appellante. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 2 mei 2005 werd de zaak behandeld. Appellante stelde dat de betrokkenen zelfstandig werkten en dat er geen sprake was van een gezagsverhouding, wat een voorwaarde is voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Raad overwoog dat om te spreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, er drie voorwaarden moeten zijn: de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding. De Raad concludeerde dat de betrokkenen in de zelfstandige uitoefening van hun bedrijf hun werkzaamheden voor appellante hebben verricht.
De Raad kwam tot de slotsom dat het bestreden besluit van het UWV niet in stand kon blijven, omdat er geen gezagsverhouding was. De rechtbank had dit verkeerd beoordeeld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van 5 februari 2002, en veroordeelde het UWV in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1288,-- bedroegen, en bepaalde dat het UWV het betaalde griffierecht van € 457,-- aan appellante moest vergoeden.