ECLI:NL:CRVB:2005:AT7534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en terugvordering door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen met betrekking tot de vaststelling van zijn WW-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.I. Pul, heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2003 aangevochten, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Tevens heeft hij hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van 14 juni 2004, waarin zijn beroep tegen een ander besluit van het Uwv eveneens ongegrond werd verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 april 2005. Appellant betwistte dat de uitkering die hij uit Duitsland ontvangt als arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden gekwalificeerd. Hij voerde aan dat de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de Duitse inkomensbron en dat het WW-dagloon niet correct is vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het WW-dagloon op basis van het WAO-dagloon was berekend en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering terecht was.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep in beide zaken niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om af te wijken van de terugvordering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor nader onderzoek naar de Duitse uitkering en heeft de berekening van het WW-dagloon als juist beoordeeld. De Raad heeft de zaak afgesloten met de bevestiging van de eerdere uitspraken van de rechtbank.