ECLI:NL:CRVB:2005:AT7016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1763 NABW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij herziening bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet. Verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, had verzocht om een voorlopige voorziening in verband met de herziening van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat het recht op bijstand van verzoeker over een bepaalde periode was herzien en dat er een terugvordering van bijstandsuitkering had plaatsgevonden tot een bedrag van € 2.529,64.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. Ondanks herhaalde verzoeken van de Raad om het spoedeisende karakter van het verzoek te onderbouwen, heeft verzoeker hier niet op gereageerd. Hierdoor concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek dan ook kennelijk ongegrond verklaard en heeft geen aanleiding gezien om proceskosten of griffierecht toe te kennen.

De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen zonder dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening gemotiveerd en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

05/1763 NABW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo, gedaagde.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld (bij de Raad aanhangig onder reg.nr. 05/1707 NABW) tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 februari 2005, reg.nr. 03/1076 NABW.
Verzoeker heeft tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 30 maart 2005 heeft de Raad verzoeker gevraagd het spoedeisende karakter van het verzoek per omgaande toe te lichten. Bij brief van 8 april 2005 heeft de Raad verzoeker gevraagd thans binnen één week de gevraagde onderbouwing te geven.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 12 juni 2003, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 15 oktober 2003, heeft gedaagde het recht van verzoeker op bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet over de periode van 10 februari 1999 tot en met 31 januari 2001 herzien en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.529,64 van verzoeker teruggevorderd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van 15 oktober 2003 ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Volgens - inmiddels - vaste rechtspraak van de Raad (vgl. de uitspraak van 2 december 2003, gepubliceerd in AB 2004, nr. 186) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om
door middel van de zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
Verzoeker heeft noch in het verzoekschrift noch naderhand, na hiertoe te zijn uitgenodigd bij de brieven van 30 maart 2005 en 8 april 2005, het spoedeisende karakter van het verzoek om voorlopige voorziening aangegeven. In deze omstandigheden moet de voorzieningenrechter het ervoor houden dat geen sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) P.E. Broekman.
JvS
905