ECLI:NL:CRVB:2005:AT6767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2986 + 03/3270 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor eigen werk in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een medewerker openbare werken bij de gemeente Duiven, die zijn werkzaamheden heeft moeten staken wegens bekkenbodemklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van zowel de betrokkene als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van de betrokkene te beëindigen, vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De betrokkene stelt dat hij slechts met aanpassingen in staat is zijn eigen werk te verrichten en dat hij niet in staat is om 8 uur per dag te werken. Het Uwv betwist dit en stelt dat de medische beperkingen van de betrokkene niet juist zijn vastgesteld.

De Raad overweegt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd. Er is informatie opgevraagd bij de huisarts en er zijn brieven van specialisten ingediend. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van de betrokkene dat hij niet in staat is om gedurende 8 uren per dag zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het inleidend beroep ongegrond en ziet geen aanleiding om griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de WAO en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor eigen werk. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rechten van werknemers die een uitkering ontvangen op basis van de WAO.

Uitspraak

03/2986 + 03/3270 WAO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], betrokkene,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 10 juli 2001 heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 12 juli 2001 wordt beëindigd. Het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 20 juni 2002, hierna: het bestreden besluit.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 14 mei 2003, nummer 02/1607 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepaald dat aan betrokkene het griffierecht wordt vergoed.
Zowel betrokkene als het Uwv zijn van deze uitspraak op de in hun (aanvullende) beroepschriften vermelde gronden in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep van betrokkene is bij de Raad geregistreerd onder nummer 03/3270 WAO en het hoger beroep van het Uwv is geregistreerd onder nummer 03/2986 WAO.
Het Uwv heeft in de procedure van het hoger beroep van betrokkene een verweerschrift ingediend en betrokkene heeft bij zijn schrijven van 21 februari 2005 een reactie gegeven in beide hoger beroepsprocedures.
De gedingen zijn gevoegd en behandeld op de zitting van 8 maart 2005, waar betrokkene in persoon is verschenen bijgestaan door de heer G. Urff. Het Uwv heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Betrokkene heeft zijn werkzaamheden als medewerker openbare werken bij de gemeente Duiven op 29 maart 1999 moeten staken wegens bekkenbodemklachten. Op 19 juli 1999 heeft hij voor halve dagen zijn werkzaamheden hervat met behulp van een aangepaste stoel. In aansluiting op de wachttijd is betrokkene met ingang van 26 maart 2000 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In het kader van de zogeheten eerstejaars herbeoordeling heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is gebleken dat de werkgever naast de bureaustoel met bijpassend kussen tevens een stacomputertafel heeft verstrekt. Arbeidsdeskundige
F. Melchers is vervolgens tot de conclusie gekomen dat betrokkene, rekening houdend met de vastgestelde belastbaarheid en met de verrichte werkplekaanpassingen, weer geschikt kan worden geacht voor de maatmanfunctie. Vervolgens is het in rubriek I van deze uitspraak genoemde primaire besluit van 10 juli 2001 genomen. In bezwaar heeft betrokkene aangevoerd dat hij de werkzaamheden slechts voor 20 uur per week kan uitvoeren. Na opvragen van informatie bij de behandelende sector heeft bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes in zijn rapport van 22 april 2002 vermeld dat er geen argumenten zijn om beperkingen ten aanzien van de arbeidsduur vast te stellen. De arbeidsdeskundige mr. H.J.M. Saris heeft in zijn rapport van 4 juni 2002 aangegeven dat het advies van de primaire arbeidsdeskundige gevolgd kan worden, waarop het bestreden besluit is genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene geschikt is te achten voor de maatmanfunctie omdat betrokkene slechts met de genoemde aanpassingen in staat wordt geacht zijn eigen werk te verrichten.
In hoger beroep heeft het Uwv naar voren gebracht dat in het geval er enkele aanpassingen op de werkplek hebben plaatsgevonden of dienen plaats te vinden, niet bij voorbaat vast staat dat betrokkene dan niet (meer) in staat is zijn eigen werk te verrichten.
Betrokkene heeft in hoger beroep bij schrijven van 21 februari 2005 naar voren gebracht dat, waar vast staat dat hij slechts met een aantal aanpassingen in staat is zijn eigen werk te verrichten, de redenering van de rechtbank niet zou moeten leiden tot de conclusie dat hij geheel ongeschikt is voor het eigen werk. Hij schrijft tevens dat de vraag die het Uwv en betrokkene verdeeld houdt de vaststelling van de beperkingen betreft en de daaraan te verbinden consequenties, met name of er al dan niet sprake zou moeten zijn van een beperking van de duurbelasting. Betrokkene acht zich fysiek niet in staat om 8 uur per dag zijn functie te vervullen. Betrokkene is voorts van mening dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd nu het berust op het advies van bezwaarverzekeringsarts Heijltjes dat volgens betrokkene gebaseerd is op de veronderstelling dat er geen oorzaak is gevonden voor zijn klachten. Betrokkene is van mening dat uit de brieven van 19 april 2004 en van 10 april 2003 van B. den Hartog, maagdarmleverarts, blijkt dat er een oorzaak is voor de klachten en dat dit aanleiding vormt het bestreden besluit te heroverwegen.
De Raad overweegt als volgt.
Gelet op het bovenstaande bestaat tussen partijen niet langer een geschil over de vraag of de door de werkgever verschafte hulpmiddelen al dan niet in de weg staan aan het aannemen van geschiktheid voor de maatmanfunctie. In geschil is de vraag of de medische beperkingen van betrokkene al dan niet juist zijn vastgesteld en met name of betrokkene beperkt is ten aanzien van de arbeidsduur.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts volledig en zorgvuldig is geweest. Er is informatie opgevraagd bij de huisarts die op zijn beurt informatie en brieven van de afdeling urologie van het academisch ziekenhuis te Nijmegen heeft overgelegd. De maagdarmleverarts is blijkens de door betrokkene aan de rechtbank overgelegde brief van 10 april 2003 van mening dat sprake is van enerzijds een prikkelbaar darmsyndroom en anderzijds paradoxaal bekkenbodemgedrag en heeft behandeling door een echte bekken- bodemtherapeut geadviseerd in plaats van een fysiotherapeut. De Raad is van oordeel dat uit de door betrokkene ingebrachte specialistenbrieven, ondanks de daarin gegeven oorzaak van de klachten, niet valt af te leiden dat hij meer of anderszins beperkt moet worden geacht voor het verrichten van arbeid dan door de verzekeringsarts blijkens zijn rapport van 27 maart 2001 is vastgesteld. In genoemd rapport heeft de verzekeringsarts aangegeven dat betrokkene beperkt is ten aanzien van langdurig achtereen zitten en staan waarbij hij de mogelijkheid moet hebben om te vertreden en voorts dat hij beperkt is ten aanzien van longbelastende werkzaamheden. Noch in de brieven van de maagdarmleverarts noch in de overige omtrent betrokkene voorhanden medische gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van betrokkene dat hij niet in staat kan worden geacht om gedurende 8 uren per dag zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Het hoger beroep van betrokkene slaagt derhalve niet.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal het inleidend beroep ongegrond verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.