[Z&DO BelastingadviseursB.V.], gevestigd te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift van 24 september 2003 aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 1 juli 2003 tussen partijen gewezen uitspraak (nr. 02/2867).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 april 2005, waar voor appellante zijn verschenen haar directeur drs. [naam directeur], bijgestaan door [vennoot 1] en [vennoot 2], vennoten van appellante. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.B. Smaalders, werkzaam bij het Uwv.
Voor zijn oordeelsvorming neemt de Raad met de rechtbank als vaststaand aan de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, waarbij appellante wordt aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder:
“Eind 1997 is de [maatschap Z&DO Belastingadviseurs] opgericht door [CA B.V.] en [naam directeur]. In 1999 heeft [naam directeur] zijn aandeel overgedragen aan de vennootschap [DO Belastingadviseurs B.V.]. Directeur/enig aandeelhouder van [DO Belastingadviseurs B.V.] is [W Holding BV], waarvan [naam directeur] directeur/enig aandeelhouder is. Per 1 juli 2000 heeft [DO Belastingadviseurs B.V.] haar aandeel in de maatschap verkocht aan [CA B.V.]. Daardoor is de maatschap volledig opgegaan in [CA B.V.] en feitelijk opgehouden te bestaan. [CA B.V.] heeft rond die tijd haar naam veranderd in [Z&DO Belastingadviseurs B.V. ], eiseres.
Enig aandeelhouder van eiseres is [Z-Groep Holding B.V.]. De aandelen van [Z-Groep Holding B.V.] zijn gelijkelijk verdeeld over de maten van de [maatschap Z&P]. Tot 30 juni 2000 werd deze maatschap gevormd door vijf maten, alle een besloten vennootschap die middellijk of onmiddellijk in handen van één directeur was. Per 1 juli 2000 is met dezelfde maten plus [DO Belastingadviseurs B.V.] een nieuwe [maatschap Z&P] opgericht. Per 1 januari 2001 is één maat uitgetreden. Artikel 13.2 van de maatschapovereenkomst [van maatschap Z&P] bepaalt dat de maatschap voor de verlening van diensten door de directeuren van de maten bij wijze van voorschot op het winstrecht aan alle maten een vergoeding zal betalen van f 209.616,-, exclusief (eventuele) BTW. Statutair directeur van eiseres is [DO Belastingadviseurs B.V.], dus middellijk [naam directeur].”.
Bij besluit van 9 juli 2002 ( hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en zijn primaire besluit gehandhaafd, waarin verzekeringsplicht ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten is aangenomen voor [naam directeur] (hierna: [naam directeur]) ter zake van werkzaamheden die hij voor appellante heeft verricht. Voorts is meegedeeld dat appellante verplicht is over de ten behoeve van deze werkzaamheden betaalde vergoedingen premies af te dragen.
In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat [naam directeur] per 1 juli 2000 voor appellante werkzaam was in een arbeidsverhouding die is aan te merken als een privaatrechtelijke dienstbetrekking welke leidt tot verplichte verzekering van [naam directeur] en tot premieverschuldigdheid voor appellante. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voldaan is aan alle elementen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De werkzaamheden werden persoonlijk verricht aangezien [naam directeur] door de (middellijk) aandeelhouders van appellante als statutair directeur van appellante werd benoemd vanwege zijn kwaliteiten als enige van de vijf maten die zowel fiscalist als lid van de Federatie van Belastingadviseurs is en dat vervanging als directeur zich feitelijk nimmer heeft voorgedaan. Nu vast staat dat [DO Belastingadviseurs B.V.] (feitelijk [naam directeur]) vanaf 1 juli 2000 diensten voor appellante verrichtte als statutair directeur en dat appellante in dezelfde periode (tot 31 december 2001) maandelijks aan [DO Belastingadviseurs B.V.] een managementfee betaalde, dit als tegenprestatie is aan te merken voor de verrichte werkzaamheden, is sprake van loon. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat het gezagselement aanwezig is aangezien [naam directeur] als statutair directeur van appellante met een minderheidsbelang in de algemene vergadering van aandeelhouders tegen zijn wil door de vergadering van aandeelhouders kan worden ontslagen.
In hoger beroep is namens appellante betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet voldaan wordt aan de essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hiertoe is aangevoerd dat de arbeid die [naam directeur] diende te verrichten slechts voortvloeide uit artikel 13, eerste lid, van de Maatschapakte [maatschap Z&P van] 4 juli 2000 en dienaangaande geen contract is gesloten tussen [naam directeur], [W Holding B.V.] en/of [DO Belastingadviseurs B.V.] uit hoofde waarvan [naam directeur] bij appellante persoonlijk arbeid diende te verrichten. De functie van middellijk statutair directeur van appellante heeft een zeer hoog ceremonieel gehalte en neemt ten hoogste twee uur per maand in beslag. Voorts is namens appellante aangevoerd dat uit artikel 13, tweede lid, van de hierboven vermelde Maatschapakte blijkt dat [naam directeur] geen recht heeft op loon voor de persoonlijk te verrichten arbeid. [naam directeur] is slechts gerechtigd tot het ontvangen van een voorschot op een winstrecht van [de maatschap Z&P]. Deze voorschotbetalingen kunnen niet gezien worden als reële tegenprestatie voor de feitelijk verrichte arbeid. Immers, bij een verliesgevend jaar ontvangt [naam directeur] in het geheel geen vergoeding voor de verrichte arbeid. Ten slotte is naar voren gebracht dat uit de Maatschapakte onomstotelijk blijkt dat er geen gezagsverhouding bestaat tussen de verschillende maten. Het is op zich juist dat [DO Belastingadviseurs B.V.] tegen haar wil ontslagen kan worden, doch dit laat onverlet het voortbestaan van de Maatschapakte [maatschap Z&P. ] Het ontslag als statutair bestuurder laat het winstrecht van [DO Belastingadviseurs B.V.] onaangetast.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval dient te worden geconcludeerd dat de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling en de gezagsverhouding, aanwezig zijn en derhalve verzekeringsplicht bestaat ten aanzien van [naam directeur] op grond van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten.
Met betrekking tot de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting overweegt de Raad het volgende. Reeds het zich onder de gedingstukken bevindende uittreksel uit het handelsregister, waaruit blijkt dat [naam directeur] middels zijn persoonlijke vennootschap [DO Belastingadviseurs B.V.] sedert 4 juli 2000 statutair directeur van appellante is, doet vermoeden dat [naam directeur] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat tot appellante. Mede gelet op de omstandigheid dat appellante ook personeel in dienst heeft, moet worden aangenomen dat [naam directeur] ook feitelijk als directeur werkzaam was en leiding gaf aan dit personeel. Hieraan kan niet afdoen dat [naam directeur] daarnaast als deskundige op het gebied van het internationaal belastingrecht een adviserende rol heeft in het bedrijf op dit terrein. Mede gelet op de Maatschapakte waarbij [naam directeur] middels zijn persoonlijke vennootschap ingevolge artikel 13, eerste lid, op zich heeft genomen zijn persoonlijke arbeid, vlijt en kennis en ervaring in te brengen, moet het er tevens voor worden gehouden dat de werkzaamheden als directeur een uitvloeisel zijn van deze overeenkomst.
Met betrekking tot de verplichting tot loonbetaling is de Raad met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat er sprake is van loon wanneer het gaat om een contraprestatie in geld voor de te verrichten arbeid. Maandelijks werd een bedrag van appellante als voorschot op de winstdeling overgemaakt naar de persoonlijke vennootschap van [naam directeur]. Deze vergoeding, die blijkens artikel 13, tweede lid, van de Maatschapakte tussen partijen is overeengekomen, komt ten goede aan [naam directeur] en moet worden gezien als loon voor de door hem verrichte werkzaamheden als directeur. Dat deze betaling omschreven wordt als voorschot op de winstdeling doet volgens de Raad niet af aan het feit dat sprake van loonbetaling. De Raad volgt appellante dan ook niet in haar stelling dat [naam directeur] onbezoldigd bestuurder is.
Met betrekking tot de gezagsverhouding overweegt de Raad ten slotte het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie moet, indien een directeur/aandeelhouder van een besloten vennootschap in verband met de statutaire bepalingen en de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de aandelen, in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders ( hierna: AVA) geen doorslaggevende invloed heeft op de benoeming, de schorsing en - in het bijzonder - het ontslag van bestuurders, in beginsel worden aangenomen dat hij werkzaam is in een gezagsrelatie tot de besloten vennootschap.
Blijkens het uittreksel uit het handelsregister wordt de directie van appellante gevormd door [naam directeur] en zijn persoonlijke vennootschap. Teneinde te bezien of hij werkzaam is in een gezagsrelatie is van belang hoe de aandelen van appellante verdeeld zijn. In het onderhavige geval worden de aandelen van appellante voor 100% gehouden door [de Z-Groep Holding B.V.] De aandelen en daarmee de stemmen in de AVA van [de Z-Groep Holding B.V.] zijn gelijkelijk verdeeld over de vijf maten in de [maatschap Z&P], zodat [naam directeur] geen meerderheid heeft in de AVA. Aan deze positie dient naar het oordeel van de Raad, voor wat betreft de positie van [naam directeur] in appellante, een doorslaggevende betekenis te worden toegekend, aangezien het stemrecht in de AVA van appellante wordt uitgeoefend in de AVA [van Z-Groep Holding b.V.]. Hieraan kan niet afdoen de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (Besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 1997, nr. SVW/97/5347, Stcrt. 1997,248), omdat in dit geval de andere aandeelhouders geen statutair bestuurders van appellante zijn. Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat de statutair directeur [naam directeur], zijn minderheidsbelang in aandelen in aanmerking nemend, geconfronteerd kan worden met enige vorm van gezagsuitoefening van de zijde van de AVA [van Z-Groep Holding b.V.].
Er kan evenwel sprake zijn van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan het redelijkerwijs niet aannemelijk is dat een dergelijke gezagsuitoefening zal plaatsvinden ten aanzien van de directeur/aandeelhouder die geen doorslaggevende stem heeft in de AVA. De Raad is van oordeel dat er in het onderhavige geval onvoldoende materiële aanwijzingen bestaan voor het aanwezig achten van een zodanige uitzonderingssituatie. De Raad ziet die situatie niet gelegen in het feit dat ontslag van [naam directeur] het winstrecht van [DO Belastingadviseurs B.V.] onaangetast laat. Immers, gelet op artikel 13, eerste lid, van de Maatschapakte zal van [naam directeur] met zijn persoonlijke vennootschap verlangd kunnen worden dat hij ten bate van de Maatschap zijn arbeid aanwendt voor een andere vennootschap.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Derhalve wordt beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.