ECLI:NL:CRVB:2005:AT6008
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering en de status van zelfstandigheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn aanvraag voor een WW-uitkering was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden aangemerkt, en dat de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om hem een WW-uitkering te verstrekken terecht was. Appellant, die via zijn persoonlijke vennootschap management- en andere werkzaamheden verrichtte, had eerder een verzoek ingediend om als zelfstandige erkend te worden, maar het UWV had hierop niet adequaat gereageerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 april 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door mr. A.J.G. Lindeman. De Raad heeft vastgesteld dat appellant met zijn aanvraag om een WW-uitkering duidelijkheid zocht over zijn arbeidsverhoudingen. De Raad concludeert dat, hoewel het UWV niet adequaat heeft gereageerd op de verzoeken van appellant om een zelfstandigheidsverklaring, dit niet afdoet aan de conclusie dat de aanvraag voor de WW-uitkering terecht is afgewezen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de status van de werknemer in het kader van de WW en de gevolgen van het niet adequaat reageren op verzoeken om zelfstandigheidsverklaringen. De Raad bevestigt dat de criteria voor het aanmerken van iemand als werknemer strikt zijn en dat de afwijzing van de WW-aanvraag op goede gronden is gebaseerd.