ECLI:NL:CRVB:2005:AT5867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- E. Aardema
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de hoogte van het dagloon voor WAO-uitkering van een arbeidsongeschikte tennisleraar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een tennisleraar die een WAO-uitkering ontvangt. De appellant, die als tennisdocent werkte, is arbeidsongeschikt geraakt door rug- en schouderklachten en heeft zijn contracten bij twee tennisverenigingen niet kunnen verlengen. De appellant stelt dat, ware hij niet arbeidsongeschikt geworden, hij zijn contracten zou hebben verlengd tegen een hoger loon. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat de appellant nieuwe contracten tegen een hoger loon zou hebben afgesloten.
De Raad overweegt dat de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van het WAO-dagloon. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de stelling van de appellant dat er al afspraken waren gemaakt voor contractverlenging. Echter, de Raad wijst op de mogelijkheid dat de appellant recht heeft op een verhoging van het dagloon op basis van de Algemene dagloonregelen WAO. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van gedaagde en beveelt aan dat er opnieuw onderzoek wordt gedaan naar de hoogte van het dagloon, waarbij de gedaagde ook de proceskosten van de appellant moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van uitkeringen en de noodzaak om toekomstige loonontwikkelingen in overweging te nemen. De Raad heeft de gedaagde opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.