ECLI:NL:CRVB:2005:AT5579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2220 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig indienen beroepsgronden in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig indienen van de beroepsgronden. De rechtbank had appellant eerder verzocht om de gronden binnen een bepaalde termijn in te dienen, maar deze termijn was verstreken zonder dat appellant hieraan had voldaan. Appellant voerde aan dat hij juridisch advies nodig had en dat hij in ongunstige financiële omstandigheden verkeerde, wat hem belemmerde om tijdig te reageren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 april 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M.H.C. van Breda Vriesman. De Raad oordeelde dat appellant geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die hem verhinderden om tijdig de gronden in te dienen. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had overwogen dat appellant geen goede redenen had gegeven voor het niet indienen van de gronden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 april 2005.

Uitspraak

04/2220 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2004, nr. AWB 03/2854 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.C. van Breda Vriesman, werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
1.1. Bij brief van 10 juni 2003 heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld tegen een besluit van gedaagde van 9 mei 2003, waarbij hij heeft verzocht hem een termijn te stellen voor het indienen van de gronden waarop zijn beroep berust.
1.2. Bij brief van 12 augustus 2003 heeft de rechtbank appellant verzocht de gronden van zijn beroep binnen vier weken na de dagtekening van deze brief in te dienen, bij gebreke waarvan de rechtbank, naar zij hierbij mededeelde, het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
1.3. Bij brief van 1 oktober 2003 heeft appellant de rechtbank verzocht de hem gestelde termijn te verlengen.
1.4. Bij aangetekende brief van 13 oktober 2003 heeft de rechtbank appellant bericht dat zij geen aanleiding ziet hem nader uitstel te verlenen en hem verzocht binnen een week na dagtekening van deze brief de gronden van het beroep in te dienen. Hierbij is wederom gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring.
1.5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat ook de in de brief van 13 oktober 2003 gestelde termijn van een week was verstreken zonder dat appellant de gronden van zijn beroep had ingediend. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant geen goede reden heeft aangevoerd om af te zien van het indienen van deze gronden.
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij voor het indienen van de gronden van zijn beroep juridisch advies nodig had en derhalve voor deze indiening meer tijd behoefde. Hij heeft voorts gewezen op de ongunstige financiële omstandigheden waarin hij naar hij stelt was komen te verkeren ten gevolge van het door hem bestreden besluit.
3.1. Mede gelet op het verweerschrift is de Raad van oordeel dat niet valt in te zien dat appellant niet in staat was om tijdig althans enige grond tegen het bestreden besluit in te dienen bij de rechtbank. Bijzondere omstandigheden die hier een beletsel konden vormen, zoals ziekte, zijn gesteld noch gebleken. Nu appellant bij het stellen van een termijn voor het indienen van de gronden is gewezen op de mogelijkheid het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, is de Raad van oordeel dat de rechtbank niet ten onrechte tot de in geding zijnde niet-ontvankelijkverklaring heeft besloten.
3.2 Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.