de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op 5 augustus 2003 op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Almelo op 25 juni 2003, nummer 02/615, tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 februari 2005, waar namens appellant is verschenen
C. Groenewegen, werkzaam bij het Uwv, en namens gedaagde mr. H.H.M. Eppink, werkzaam bij KroeseWevers Accountants Belastingadviseurs te Enschede.
Bij besluiten van 22 oktober 2001, zijnde correctienota’s over de jaren 1998 tot en met 2000, zijn ten laste van gedaagde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringen opgelegd op de grond dat het PC-privé-project van gedaagde niet voldeed aan de voorwaarden van het Besluit PC Privé van 30 september 1998.
Het door gedaagde tegen deze besluiten gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 14 juni 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake de vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep van gedaagde tegen het besluit van 14 juni 2002 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak.
In hoger beroep heeft appellant deze uitspraak gemotiveerd bestreden.
Appellant handhaaft in hoger beroep zijn in het bestreden besluit van 14 juni 2002 neergelegde standpunt dat de nieuw overeengekomen arbeidsvoorwaarden, waarbij de werknemers hebben gekozen voor een lager brutoloon in ruil voor deelname aan de PC-privé-regeling, niet voldoende en verifieerbaar waren vastgelegd. Appellant acht de uitspraak van de Raad van 7 oktober 1999 (LJN ZB8579, onder meer gepubliceerd in RSV 2000/12) geen ondersteuning voor het standpunt van gedaagde dat dit wel het geval is, aangezien in die uitspraak sprake was van door werknemers ingevulde en ondertekende vragenstroken en een verklaring van de voorzitter van de ondernemingsraad dat van de zijde van de werknemers uitdrukkelijk werd ingestemd met de verlaging van het brutoloon. Daarbij heeft appellant ten aanzien van de PC-privé-regeling bij gedaagde geconstateerd dat er geen sprake is geweest van een reële verlaging van het contractloon, aangezien geen doorwerking van deze loonsverlaging heeft plaatsgevonden in de vakantietoeslag en de bepaling van de lonen ter toetsing aan de loongrens voor de Ziekenfondswet.
Gedaagde heeft in verweer gesteld dat haar directie omstreeks januari/februari 1998 in de wekelijkse vergadering met de werknemers over de PC-privé-regeling heeft gesproken, dat belangstellenden mondeling kenbaar hebben gemaakt dat zij mee wilden doen en dat de uitruil van brutoloon voor een onbelaste vergoeding ten behoeve van de aanschaf van een computer blijkt uit de aankoopnota’s van de computer(onderdelen) en de aanpassing van de brutolonen op de salarisstroken. Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank de vergoeding van de kosten van de bezwaarfase ten onrechte forfaitair heeft vastgesteld in plaats van op basis van de werkelijk gemaakte kosten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), zoals dit luidde ten tijde in geding, behoren niet tot het loon verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voorzover de waarde in het economisch verkeer in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan f 5000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen tot verwerving van het loon.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikelonderdeel blijkt dat daarmee werd beoogd om ontwikkelingen als de elektronische snelweg en telewerken te stimuleren door fiscale bijtelling voor computers en dergelijke die een werkgever aan zijn werknemers verstrekt voortaan binnen bepaalde grenzen achterwege te laten (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 051, nr. 3, blz. 3).
De Raad stelt vast dat de wettelijke regeling van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y, van de CSV slechts ziet op de gevallen waarin de werkgever computers en bijbehorende apparatuur verstrekt of een kostenvergoeding dienaangaande verstrekt. Een PC-privé-regeling waarbij de kosten door de werknemer worden gedragen, zoals in het voorliggende geval, valt niet onder voornoemde wettelijke regeling. Gezien de toename van het aantal PC-privé-projecten waarbij sprake is van een werknemersbijdrage heeft appellant het tot 1 september 1998 terugwerkende Besluit PC Privé van 30 september 1998 getroffen (Stcrt. 1998, 196), hierna: het Besluit. Artikel 2 van het Besluit bepaalt dat de eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een verstrekking van een personal computer en toebehoren door de werkgever niet als loon wordt aangemerkt. Het Besluit definieert het contractloon als in een arbeidsovereenkomst vastgelegd loon. Appellant heeft met het Besluit getracht het verschil tussen beide vormen PC-privé-regelingen te mitigeren. Het Besluit voorziet er immers in dat ook de eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een PC-privé-regeling niet tot het premieloon in de zin van artikel 4 van de CSV behoort.
Appellant heeft ten aanzien van gedaagde een begunstigend beleid toegepast door zijn met ingang van 1 september 1998 in werking getreden beleid ten aanzien van bepaalde vormen van PC-privé-regelingen alsmede de uitwerking die appellant nadien aan dit beleid heeft gegeven, onder meer door zich aan te sluiten bij beleidsregels van het Ministerie van Financiën, ook op de begin 1998 door gedaagde uitgevoerde PC-privé-regeling toe te passen. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Bedoeld beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid, welk beleid door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of zodanig beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast.
In het onderhavige geval heeft appellant zich primair op het standpunt gesteld dat uit de aankoopnota’s van de computer(onderdelen) en de salarisstroken niet voldoende en verifieerbaar blijkt dat de werknemers met een verlaging van het brutoloon en de daaraan verbonden gevolgen hebben ingestemd. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van
6 januari 2005 (LJN AS3431) dwingt een (redelijke) uitleg van het Besluit evenwel niet tot het aannemen van de eis van schriftelijkheid. Uit het rapport van het vanwege appellant uitgevoerde loononderzoek kan worden afgeleid dat gedaagde de uitvoering van de PC-privé-regeling als zodanig in de financiële administratie heeft verantwoord. Naar het oordeel van de Raad moet er dan ook van worden uitgegaan dat de deelnemende werknemers mondeling hebben ingestemd met de PC-privé-regeling en de daaraan verbonden gevolgen.
Voorts heeft appellant het standpunt ingenomen dat de door gedaagde doorgevoerde verlaging van het brutoloon ten onrechte geen doorwerking heeft gekregen in de andere - op het brutoloon gebaseerde - looncomponenten. Appellant heeft in dit verband verwezen naar het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 november 1998, nr. DB98/968M,
BNB 1999/27, waarin is bepaald dat bij een ruil zonder wezenlijke niet fiscale betekenis of consequenties, twijfel kan ontstaan over de realiteitswaarde en de fiscale duiding van de ruil.
De Raad stelt vast dat appellant zich blijkens zijn Mededeling van 15 maart 2000, M.2000.028, bij het besluit van
23 november 1998 heeft aangesloten.
De Raad is voorts van oordeel dat appellant door ook in het geval van gedaagde de aan voornoemd besluit van 23 november 1998 ontleende voorwaarde te stellen dat de verlaging van het brutoloon doorwerkt in alle van dit loon afhankelijke looncomponenten in overeenstemming met het door hem gevoerde beleid heeft gehandeld. Gedaagde heeft niet betwist dat deze doorwerking in onder meer de vakantietoeslag niet heeft plaatsgevonden.
Het beroep van gedaagde op voornoemde uitspraak van de Raad van 7 oktober 1999 faalt, reeds omdat in het onderhavige geval niet aannemelijk is geworden dat abusievelijk geen doorwerking heeft plaatsgevonden. De door gedaagde overgelegde, eerst op 12 december 2001 met de betrokken medewerkers overeengekomen en ondertekende, “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” kan niet strekken tot bewijs dat bij de aanvang van de PC-privé-regeling van gedaagde deze doorwerking van de loonsverlaging door alle betrokken partijen wel was beoogd. In deze overeenkomst worden namelijk alleen de gevolgen voor mogelijke uitkeringen op grond van de sociale werknemersverzekeringswetten en inkomensafhankelijke subsidies genoemd.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellant bij zijn besluit van 14 juni 2002 terecht de correctienota’s van
18 oktober 2001 heeft gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Daargelaten dat de Beroepswet niet voorziet in de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep blijft de grief van gedaagde gegeven deze conclusie buiten bespreking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. drs. C.M. van Wechem en mr. C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.