ECLI:NL:CRVB:2005:AT5383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4784 AKW + 3/4931 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag en hoogte opgelegde boete in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank om appellant kinderbijslag toe te kennen voor zijn kinderen Menno en Willem over bepaalde kwartalen in 1999 en 2000. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de weigering van de kinderbijslag werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 maart 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. P.C.A. Buskens.

De Raad heeft vastgesteld dat Menno in de relevante kwartalen niet onderwijsvolgend, arbeidsongeschikt of werkloos was, wat betekent dat de weigering van de kinderbijslag terecht was. Voor Willem kon appellant niet aantonen dat hij in belangrijke mate heeft bijgedragen aan zijn onderhoud in de betreffende kwartalen. Een bankafschrift toonde wel een betaling aan Willem aan, maar volgens de jurisprudentie van de Raad kon deze betaling alleen worden toegerekend aan het kwartaal waarin deze was verricht, en niet aan de eerdere kwartalen.

Daarnaast heeft appellant ook bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete van € 374,37. De Raad heeft echter geen redenen gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van 10 december 2002, waarin de boete werd gehandhaafd. Gezien deze overwegingen heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd wordt. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om een proceskostenveroordeling toe te passen.

Uitspraak

03/4784 AKW + 3/4931 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3,4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 augustus 2003, reg. nrs. Awb 03/36 en Awb 03/37, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de weigering van gedaagde om appellant over het vierde kwartaal van 1999 tot en met het derde kwartaal van 2000 voor Menno en over het vierde kwartaal van 1999 tot en met het tweede kwartaal van 2000 voor Willem kinderbijslag toe te kennen en de door gedaagde aan appellant opgelegde boete van € 374,37, in rechte stand kunnen houden.
De Raad stelt vast dat door appellant niet wordt betwist dat Menno (geboren op 31 januari 1983) in de in geding zijnde kwartalen niet onderwijsvolgend, arbeidsongeschikt of werkloos was. Reeds hieruit volgt dat gedaagde terecht geweigerd heeft kinderbijslag over deze kwartalen toe te kennen.
De Raad stelt voorts vast dat appellant niet heeft kunnen aantonen dat hij Willem (geboren op 4 september 1984) in de in geding zijnde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden. Weliswaar is blijkens een bankafschrift in juli 2000 f 3600,-- (€ 1633,61) door appellant aan Willem overgemaakt onder vermelding van levensonderhoud en studie 7/99-7/00, maar volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan die betaling enkel worden toegerekend aan het kwartaal waarin zij is verricht, het derde kwartaal van 2000, en niet aan de in geding zijnde kwartalen. Uit het voorgaande volgt dat gedaagde terecht geweigerd heeft kinderbijslag toe te kennen voor Willem over het vierde kwartaal van 1999 tot en met het tweede kwartaal van 2000.
Appellant heeft eerst ter zitting duidelijk gemaakt dat het hoger beroep mede ziet op de aan hem opgelegde boete. Appellant heeft enkel gesteld dat hij het niet eens is met de boete. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het besluit van 10 december 2002, waarbij gedaagde de boete heeft gehandhaafd, onjuist is.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Gunter.