ECLI:NL:CRVB:2005:AT5332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- G. van der Wiel
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Vaststelling hoogte dagloon en onkostenvergoeding in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoogte van het dagloon van gedaagde, die arbeidsongeschikt is geworden op 24 juli 2001. Gedaagde ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een dagloon van € 114,59, dat later werd verhoogd naar € 115,63. Gedaagde stelde echter dat zijn dagloon ten onrechte niet was verhoogd met een vaste onkostenvergoeding en een eindejaarsuitkering van 5% in plaats van 4%. De rechtbank Roermond had eerder het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuw besluit moest nemen.
In hoger beroep heeft het UWV betoogd dat de onkostenvergoeding niet als loon moet worden aangemerkt en dat gedaagde niet heeft aangetoond dat zijn maandloon voor de arbeidsongeschiktheid hoger was dan het door het UWV vastgestelde loon. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van gedaagde en het UWV zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeert dat de aanvullende arbeidsovereenkomst van 1 september 1996 niet verder strekt dan de rechten en plichten die golden op dat moment, en dat de CAO van de [werkgever 2] niet meer van toepassing was op het moment van arbeidsongeschiktheid.
De Raad oordeelt dat het UWV terecht heeft gehandeld op basis van de informatie van de curator en dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van gedaagde ongegrond. De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.