ECLI:NL:CRVB:2005:AT5207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het bestreden besluit, dat op 25 januari 2000 was genomen, weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij niet verzekerd was onder deze wet. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J. de Graaf, stelde hoger beroep in. Tijdens de procedure gaf gedaagde aan het bestreden besluit niet langer te handhaven, wat betekende dat het besluit als ingetrokken kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat, volgens eerdere jurisprudentie, het belang bij een beoordeling van het ingetrokken besluit in principe verviel, tenzij appellant een verzoek om schadevergoeding had ingediend, wat niet het geval was.
De Raad concludeerde dat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijk oordeel en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 966,-, en het Uwv werd opgedragen het griffierecht van € 109,82 aan appellant te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H. van Leeuwen, in aanwezigheid van griffier S. Sweep, op 29 april 2005.