ECLI:NL:CRVB:2005:AT5070

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5766 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte toegekende WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een ten onrechte toegekende WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die in hoger beroep ging, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin een bedrag van € 23.741,96 bruto werd teruggevorderd. Dit bedrag was onterecht aan hem uitgekeerd over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 juli 2001. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 25 maart 2005, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar de gedaagde vertegenwoordigd werd door A.M. Snijders van het Uwv. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij slechts bereid was om een netto bedrag van € 17.165,09 terug te betalen, totdat het Uwv duidelijkheid zou geven over de ingehouden loonheffing en het fiscale voordeel dat hij zou kunnen behalen.

De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te vernietigen. De Raad nam in overweging dat de appellant zelf had berekend dat hij bruto € 25.482,67 aan uitkering had ontvangen, en dat de terugvordering van € 23.741,96 niet onterecht was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 april 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5766 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 21 februari 2002 (hierna: het bestreden besluit) is door gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar dat appellant heeft ingediend tegen het besluit van gedaagde van 16 oktober 2001, waarbij van appellant een bedrag van in totaal ? 23.741,96 bruto is teruggevorderd wegens over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 juli 2001 ten onrechte toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij uitspraak van 16 oktober 2002, kenmerk AWB 02/1212 WAO, waarnaar hier wordt verwezen, is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit door de rechtbank ’s-Gravenhage ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 maart 2005. Appellant is aldaar niet verschenen. Voor gedaagde is verschenen A.M. Snijders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Door appellant is in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat - kort en zakelijk weergegeven - over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 juli 2001 op grond van de WAO netto ? 17.165,09 aan hem is uitbetaald en dat hij niet bereid is om meer dan dit bedrag aan gedaagde terug te betalen vooraleer gedaagde duidelijk heeft gemaakt hoe hoog het bedrag is dat in verband met dat nettobedrag aan loonheffing door gedaagde is ingehouden en wat de exacte omvang is van het fiscale voordeel dat appellant in verband met de betrokken terugvordering kan behalen.
De Raad is van oordeel dat hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond biedt om de aangevallen uitspraak te vernietigen.
Daartoe overweegt de Raad dat volgens de Beleidsregels terug- en invordering van 31 maart 1999 (Stcrt. 1999, 75), en in overeenstemming met de constante jurisprudentie van de Raad, terugvordering van bruto bedragen plaatsvindt, indien
- zoals in het onderhavige geval - de onverschuldigde betaling betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin afgesloten is, waardoor verrekening tussen het bestuursorgaan als inhoudingsplichtige voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 en de fiscus niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Verder neemt de Raad in aanmerking dat appellant zelf heeft becijferd dat over de betrokken periode op grond van de WAO bruto ? 25.482,67 aan hem is toegekend, zodat - gelet ook op het feit dat de gemachtigde van gedaagde ter zitting van de Raad, onder overlegging van historische computergegevens met betrekking tot de over de desbetreffende periode aan appellant gedane betalingen, uitdrukkelijk heeft erkend dat de door appellant berekende bedragen aan uitkering en loonheffing juist zijn - moet worden aangenomen dat appellant door gedaagde met de terugvordering van bruto ? 23.741,96 niet tekort is gedaan.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover die is aangevochten, moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.