ECLI:NL:CRVB:2005:AT5007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2254 WUV + 04/4947 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitkeringen op basis van de WUV en WUBO in verband met autoriteitsproblemen

In deze zaak gaat het om de vraag of eiser, die psychische klachten heeft die verband houden met zijn oorlogservaringen, recht heeft op een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). Eiser heeft eerder aanvragen ingediend voor uitkeringen, die zijn afgewezen omdat hij niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na beroep van eiser tegen de besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Tijdens de zitting op 17 maart 2005 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn autoriteitsproblemen hem belemmeren in het verdienen van zijn inkomen.

De Raad heeft vastgesteld dat eiser inderdaad autoriteitsproblemen heeft, maar oordeelt dat deze problemen niet hebben geleid tot een vermindering van zijn verdienvermogen. Eiser heeft in het verleden verschillende functies vervuld en is in staat geweest om als zelfstandig management consultant te werken. De Raad concludeert dat de door eiser ervaren economische omstandigheden en zijn gebrek aan commercieel talent de reden zijn voor zijn huidige financiële situatie, niet zijn psychische klachten. De Raad heeft ook opgemerkt dat eerdere werkervaringen van eiser, zoals zijn functie als leraar, niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn recht op een uitkering.

Uiteindelijk heeft de Raad de beroepen van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad om geen periodieke uitkering toe te kennen, op goede gronden zijn genomen. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van uitkeringen en de rol van medische en economische factoren in deze beoordeling.

Uitspraak

04/2254 WUV + 04/4947 WUBO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster 1,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster 2.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Bij besluit van 26 maart 2004, kenmerk JZ/B70/2004/0182, heeft verweerster 1 ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de WUV.
Bij besluit van 26 augustus 2004, kenmerk JZ/P70/2004, heeft verweerster 2 ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de WUBO.
Eiser heeft tegen deze besluiten bij de Raad beroep ingesteld. In aanvullende beroepschriften heeft eiser aangegeven waarom hij zich met de bestreden beslissingen niet kan verenigen.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend, waarop eiser schriftelijk heeft gereageerd.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 17 maart 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen en hebben verweersters zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 13 april 1995 heeft verweerster 1 afwijzend beslist op een door eiser ingediende aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de WUV. Daarbij is overwogen dat eiser vervolging heeft ondergaan en tevens voldoet aan de ingevolge de WUV te stellen eisen van nationaliteit en woonplaats, maar dat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste dat sprake is van ziekten of gebreken die zijn ontstaan of verergerd door of in verband met de vervolging. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
In mei 2003 heeft eiser bij verweerster 1 een hernieuwde aanvraag ingediend op grond van de WUV om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft verweerster 1 afgewezen bij besluit van 16 december 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 26 maart 2004. Verweerster 1 heeft daarbij in navolging van haar geneeskundig adviseur het standpunt ingenomen dat thans bij eiser psychische klachten bestaan, die voortvloeien uit de vervolging, maar dat deze klachten niet hebben geleid tot een verminderd verdienvermogen, omdat eiser niet buiten staat wordt geacht in zijn beroep van zelfstandig management consultant werkzaam te zijn.
In december 2003 heeft eiser bij verweerster 2 een aanvraag ingediend op grond van de WUBO om toekenning van onder meer de toeslag ter verbetering van levensomstandigheden en van een periodieke uitkering. Bij besluit van 8 april 2004 heeft verweerster 2 eiser op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO en hem als zodanig de toeslag ter verbetering van levensomstandigheden toegekend. De door eiser tevens aangevraagde periodieke uitkering is hem geweigerd. Een door eiser gemaakt bezwaar tegen de weigering hem een periodieke uitkering toe te kennen is bij het bestreden besluit van 26 augustus 2004 ongegrond verklaard op de grond dat eiser nimmer werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen als gevolg van zijn psychische oorlogsinvaliditeit.
Eiser kan zich niet verenigen met de weigering van verweersters hem in aanmerking te brengen voor een periodieke uitkering. Hij heeft daarbij - kort weergegeven - aangevoerd dat uit het ten behoeve van de besluitvorming bij verweersters gehouden medisch onderzoek naar voren is gekomen dat hij lijdt aan op de oorlogservaringen terug te voeren persoonlijkheidproblematiek, waaronder autoriteitsproblemen, en dat deze autoriteits-problemen hem gedurende zijn gehele carrière hebben gehinderd en enige malen aanleiding hebben gegeven tot conflicten in de werksfeer en ontslagname van zijn kant.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad aanvaardt dat er bij eiser sprake is van met zijn oorlogservaringen samenhangende autoriteitsproblemen. De Raad staat thans voor beantwoording van de vraag of eiser door deze autoriteitsproblemen buiten staat is geraakt zijn grondslaginkomen te verdienen, zoals ingevolge artikel 7, eerste lid, van de WUV voor toekenning van een periodieke uitkering is vereist, dan wel of eiser inkomensverlies heeft geleden doordat hij door deze autoriteitsproblemen werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen dan wel blijvend verminderen, zoals ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de WUBO voor toekenning van een periodieke uitkering is vereist.
De Raad beantwoordt de voren omschreven vraag ontkennend. De Raad overweegt daarbij dat de gedingstukken voldoende aanknopingspunten geven voor het oordeel dat de door eiser bedoelde autoriteitsproblemen gedurende zijn werkzame leven een rol hebben gespeeld en enige malen aanleiding waren tot functieverandering. De Raad wil in dit verband ook aanvaarden dat een op deze autoriteitsproblemen terug te voeren conflict binnen [naam Bureau] te [vestigingsplaats] tussen eiser als partner van dat bureau en de aan dat bureau tevens verbonden prof. Van ’t Klooster voor eiser in 1986 aanleiding waren te vertrekken. Op zich zelf levert een dergelijk vertrek evenwel onvoldoende grond op voor toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de WUV of de WUBO, aangezien eiser kennelijk is in staat is geweest de draad weer op te pakken en ook nadien op niveau is blijven functioneren. Voorts is eiser na een ontslag in 1994 en een periode van werkloosheid in staat gebleken te starten als zelfstandig management consultant in een eigen BV genaamd [naam B.V.] en als zodanig succesvol te zijn. De medische stukken laten zien dat eiser ook thans nog geen beperkingen ondervindt die hem zouden verhinderen als zelfstandig management consultant werkzaam te zijn. De omstandigheid dat deze werkzaamheden recentelijk onvoldoende renderen kan naar het oordeel van de Raad niet worden toegeschreven aan eisers met de oorlogservaringen verband houdende psychische klachten, maar met economische omstandigheden en, naar eiser ter zitting heeft aangegeven, zijn gebrek aan commercieel talent en gebrekkig vermogen om aan opdrachten te komen. De Raad tekent voorts nog aan dat de door eiser gedurende het studiejaar 2001-2002 verrichte werkzaamheden als leraar natuur- en scheikunde aan het Damiate college te Haarlem bij beoordeling van zijn recht op een periodieke uitkering door verweersters terecht buiten beschouwing zijn gelaten, aangezien uit de gedingstukken genoegzaam blijkt dat eisers aanstelling aldaar niet werd verlengd omdat hij voor een functie in het onderwijs de geschiktheid mist. Dat eisers met de oorlogservaringen samenhangende psychische klachten daarbij een rol van betekenis zouden hebben gespeeld, kan de Raad uit de gedingstukken van medische aard niet afleiden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweersters aan eiser op goede gronden een periodieke uitkering hebben ontzegd.
Dit betekent dat de beroepen van eiser ongegrond verklaard moeten worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.