E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 18 mei 1998 heeft gedaagde geweigerd appellante per 13 juni 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat appellante in aansluiting op het einde van de wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 7 juli 1999 heeft gedaagde het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 15 november 2000, geregistreerd onder nummer SBR 99/1614, het beroep van appellante tegen het besluit van 7 juli 1999 wegens een onzorgvuldige besluitvorming gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat gedaagde een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, zulks met bepalingen betreffende de proceskosten en het griffierecht.
Bij besluit van 17 december 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante evenzeer beroep ingesteld.
De rechtbank Utrecht, van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de neuroloog R.M. Boone als deskundige benoemd en hem gevraagd een onderzoek in te stellen alsook van zijn bevindingen verslag uit te brengen.
Boone heeft op 3 februari 2003 zijn bevindingen gerapporteerd.
Bij uitspraak van 12 juni 2003, geregistreerd onder nummer SBR 02/227, heeft de rechtbank Utrecht het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij beroepschrift van 24 juli 2003 aangevoerde gronden heeft mr. J.A. van Laar, advocaat te Woudenberg, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 25 maart 2005, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar echtgenoot, en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft doen vertegenwoordigen.
Appellante, werkzaam als part-time verkoopster in een mode- en leerwinkel, viel uit op 13 of 14 juni 1997 na een haar overkomen auto-ongeluk waarbij zij klachten als pijn in de nek, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, wazig zien en krachtverlies in armen en handen opliep. Gedaagde heeft appellante geen uitkering ingevolge de WAO toegekend, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de neuroloog Boone als deskundige te benoemen. In zijn rapport heeft hij aangegeven dat er bij appellante op de hier in geding zijnde datum van 13 juni 1998 sprake is van subjectieve restklachten in het kader van een postwhiplash syndroom na een whiplash trauma van de nek, veroorzaakt door een aanrijding. Hij acht appellante op die datum licht beperkt belastbaar voor het verrichten van arbeid en hij kan zich verenigen met het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon waarin de beperkingen van appellante zijn opgenomen. Tevens acht hij de voor- gehouden functies geschikt voor appellante.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat het rapport van Boone op meerdere punten feitelijk onjuist is en dat de getrokken conclusies niet worden gedragen door de fysieke toestand van appellante en de beperkingen die zij heeft.
De beperkingen die appellante heeft zijn zodanig dat de haar voorgehouden functies niet geschikt zijn. Er is geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met de medische gegevens die van de zijde van appellante in geding zijn gebracht.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad dient in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige te worden gevolgd. In dit geval doen zich geen feiten of omstandigheden voor die grond vormen om van deze lijn af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat Boone de stukken in het dossier, waaronder de informatie van appellantes behandelend neuroloog W.G. Strack van Schijndel-Van Hanswijk en osteopaat L.H. Krijbolder, heeft bestudeerd, een uitgebreide anamnese heeft afgenomen en appellante lichamelijk heeft onderzocht. De Raad is van oordeel dat het rapport van Boone zorgvuldig en consistent is en dat het naar behoren is gemotiveerd. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat appellante op de in geding zijnde datum is staat was de haar voorgehouden functies te vervullen.
De Raad volgt het oordeel van Boone en voegt daaraan toe dat gedaagde voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft geduid om de schatting op te baseren en dat die functies ook voor het overige passend en geschikt voor appellante zijn te achten.
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist de Raad als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.