ECLI:NL:CRVB:2005:AT4947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4313 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van niet aangetoonde onderhoudsbijdrage voor kind in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, die in Marokko verblijvende kinderen heeft. De zaak betreft de vraag of appellant aan de vereisten van de Algemene Kinderbijslagwet heeft voldaan door aan te tonen dat hij voor zijn kind, [naam kind], de voorgeschreven onderhoudsbijdrage heeft geleverd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de zitting, terwijl gedaagde, vertegenwoordigd door A. Schuit van de Sociale verzekeringsbank, wel aanwezig was.

De Raad verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 juli 2003, waar het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat appellant niet op een voor gedaagde eenvoudig te controleren wijze heeft aangetoond dat hij de onderhoudsbijdrage heeft geleverd. De Raad benadrukt dat het bewijs van onderhoud moet worden geleverd door middel van controleerbare documenten, zoals internationale postwissels of bankoverschrijvingen, en niet door contante betalingen of verklaringen van derden.

De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in het eerste kwartaal van 1997 aan de onderhoudsverplichtingen heeft voldaan, en bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding om gedaagde in de proceskosten te veroordelen, en verklaart het hoger beroep van appellant tevergeefs. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke en controleerbare bewijsvoering in zaken van kinderbijslag.

Uitspraak

03/4313 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. E.S.L. Bos-Veterman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 juli 2003, nr. SBR 02/1958, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 maart 2005, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door A. Schuit, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of gedaagde terecht aan appellant met ingang van het eerste kwartaal van 1997 kinderbijslag voor [naam kind] heeft geweigerd, op de grond dat hij niet, op voor gedaagde eenvoudig te controleren wijze, heeft aangetoond dat hij voor [naam kind] de in dat kwartaal voorgeschreven onderhoudsbijdrage heeft geleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam kind], die in Marokko bij haar moeder verblijft, niet tot het huishouden behoort van appellant.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of appellant over het eerste kwartaal van 1997 heeft voldaan aan de bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet gestelde voorwaarde dat hij [naam kind] in belangrijke mate heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van internationale postwissels of bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kinderen heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
Met gedaagde en de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard, is de Raad van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat de vereiste bijdrage voor genoemd kwartaal door hem, op eenvoudig te controleren wijze, is geleverd.
De Raad overweegt daartoe als volgt.
Aan de door de vader van appellant aan het loket van de SVB afgelegde verklaring inhoudende dat hij twee maal - zowel in 1997 als in 1998 - f 2000,- ten behoeve van het onderhoud van [naam kind] heeft meegenomen naar Marokko, komt naar vaste jurisprudentie van de Raad in een geding als het onderhavige geen betekenis toe.
Ten aanzien van de door appellant beweerdelijk gedane contante betalingen overweegt de Raad dat volgens zijn vaste jurisprudentie overhandiging van contant geld niet een wijze van betaling is die voldoet aan het bovenvermeld criterium van controleerbaarheid, zodat hetgeen langs deze weg zou zijn betaald terecht buiten beschouwing is gelaten.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat appellant niet heeft aangetoond dat hij [naam kind] in het in geding zijnde kwartaal in belangrijke mate heeft onderhouden.
Het hoger beroep is dan ook tevergeefs ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarom moet als volgt worden beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Gunter.